Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Pooier

betekenis & definitie

(oorspr. Bargoens) souteneur.

Afgeleid van het werkwoord pooien: zigeunertaal voor ‘eten, drinken’ (sedert ca. 1500). Wellicht moet gedacht worden aan ‘leven van de verdiensten van de prostituee’.

Vandaar ook pooien of pooieren: ‘werken als souteneur’. Dit laatste (van oorsprong Franse) woord werd door prostituees lange tijd beschouwd als stadhuiswoord.

Pooier was de volkse benaming. Tijdens de mobilisatiejaren deed het volgende liedje de ronde: ‘Wil jij mij niet betalen, Dan ga ik mijn pooier halen, Die staat hier voor de deur.’ Theo van Gogh zorgde in 2004 voor grote consternatie door AEL-leider Dyab Abou Jahjah tijdens een debatavond uit te maken voor de pooier van de profeet.Bargoense synoniemen zijn o.a. bikker; behojebikker (waarbij behoje Bargoens is voor het vrouwelijk schaamdeel) en boutebikker (waarbij bout een Bargoens woord is voor meisje of vrouw).

Pooier: dikvreter. Kerel die met een meid leeft, die voor hem den kost verdient. Als ik zoo’n pooier moest hebben, liet ik hem gauw den moord steken (om hals komen). (Koster Henke, De Boeventaal, 1906)

Ik zou denken een pooier van beroep.(Nieuwe Rotterdamsche Courant, 28/07/1928) Ik kon die gore pooier nu niet meer luchten of zien. (H. van Aalst, Onder martieners en bietsers, 1946)

iemand die leeft van de verdiensten van anderen of van de staat; profiteur.

Het WNT citeert bijvoorbeeld de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 1934: ‘Deze had [bij een opstootje] de agenten uitgescholden met de woorden: ‘Pooiers, staatssouteneurs, moordenaars!’ Laat ons de voorzienigheid smeken dat deze iets te gladde pooier van fabulantes nog maar lang bij Nieuwe Revu mag blijven en niet elders gedumpt wordt, bijvoorbeeld bij HP/de Tijd. (HP/De Tijd, 06/10/1995)

... een journalistiek impotente pooier als Feike Salverda. (Theo van Gogh, Er gebeurt nooit iets, 1993)

‘De boel bij elkaar houden’ betekent in het openbaar debatteren met pooiers van de Profeet als Aboe Jah Jah. (Theo van Gogh in Het Parool, 03/04/2004)

onbeschaamde, ruwe vent.

Hij snauwde: ‘Spreek me niet over dat individu,’ en er kwamen woorden als ‘ploert’, ‘pooier’, en zelfs ‘duivelskind’. (Simon Vestdijk, Een moderne Antonius, 1960)

Vuile pooier, hufter, rotzak, smerige gluiperd, klootzak, kankerlijer! (René Appel, Van kwaad tot erger, 1996)