Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Pietschopper

betekenis & definitie

snoever, pocher, opsnijder. Variant van het gewestelijke(vermeld door Van Dale)?

’n Tof pietschoppertje, een kedin klein schorempie. (M.J. Brusse, Boefje, 1903)

Je maakt wat ’n matschudding voor die pietschopper. (Jules de Vries, Uit den Amsterdamschen Jodenhoek. Ghetto-Schetsen, ongedateerd)

< >