oude man; ook: kletskous; zeurpot. Reeds bij Boekenoogen.
Een synoniem is ouwe zak. Zie ook opmerkingen onder lui.’k Heb geen puf opnieuw kiekeboe te gaan spele met dat stel ouwe lulletjes in Den Haag. (Willem van Iependaal, Polletje Piekhaar, 1935)
Oude, wat humeurige mensen zijn törre, ouwe törre. (J.C. Daan, Wieringer Land en Leven in de Taal, 1950)
‘Zo,’ fluisterde Jeffries hem toe, in het Engels, ‘je houdt je mond, ouwe sok, wie je ook bent, want ik maak geen flauwekul.’ (Willy van der Heide, De jacht op het koperen kanon, 1950)