Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

kip

betekenis & definitie

(Amsterdam, jeugdtaal, begin twintigste eeuw) politieagent. Kip in deze betekenis werd ontleend aan het Duitse Rotwelsch (Bargoens), waar het in de periode 1791-1814 werd opgetekend in de betekenis van ‘hond’.

Ook het werkwoord kippen in de zin van pakken werd genoteerd (bij ons in de uitdrukking: kip, ik heb je). Latkip is dan weer een Bargoense benaming voor een politieagent.

Het combineert volgens Van Dale twee andere Bargoense woorden: kip en lat (mannelijk lid) maar dit laatste is betwistbaar. Lat lijkt mij hier eerder te verwijzen naar een sabel.De commissaris zei van heden af géén kippe meer op straat. (Justus van Maurik, Toen ik nog jong was, 1901)