Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

dwaas

betekenis & definitie

iemand die zich dwaas gedraagt.

‘Sta! gij dwaas!’ zeide de Pater, hem met eene forsche vuist terug houdende: ‘gij zijt immers te ver gegaan om terug te krabben.’ (Jacob van Lennep, De pleegzoon, 1833)

Een oprechte dwaas moet niet hopen dat hij triomfeert alleen maar omdat hij oprecht is. (Gerrit Komrij, Verzonken boeken, 1986)