Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

daashoofd

betekenis & definitie

onnozel, suf iemand. Van daas, een bijvorm van dwaas.

Reeds bij Henke.De oude heer March is een daashoofd, die psychologische romans schrijft en, daar het veel gemakkelijker en aangenamer is om edelmoedig te zijn, dan om helder te denken en desnoods hard te zijn, van edelmoed overvloeit. (Nieuwe Rotterdamsche Courant, 19/05/1922)

Kijk uit, sproetig daashoofd! (Willy van der Heide, Kabaal om een varkensleren koffer, 1953)