Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

bietser, bietskommer/beachcomber

betekenis & definitie

(Bargoens) schooier; bedelaar; profiteur; klaploper; parasiet. Aanvankelijk betekende het: ‘zeeman zonder schip die de kaden afschuimt voor aanmonstering of een baantje ter plaatse’ (Endt, 1974).

Afgeleid van het Engelse woord beachcomber (strandjutter). In Antwerpen, meer bepaald in de haven, wordt zo iemand een bitskoemmer genoemd.Dé schippersknecht aan de toonbank geeft rondje op rondje weg aan een bewonderend gevolg van bietsers, hij heeft vandaag de zak gekregen en verzuipt vanavond zijn laatste gage. (De Groene Amsterdammer, 02/04/1932) Een echte bietser ben je pas als je flink in de luizen zit. (H. van Aalst, Onder martieners en bietsers, 1946)

Geen rooie cent in z’n mars, hij kon van armoede geen luis dooddrukken, een beachcomber. (Jan Mens, Er wacht een haven, 1950)