Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

beunhaas

betekenis & definitie

slechte handwerker; knoeier; iemand die zijn vak niet verstaat; onbevoegde; tegenwoordig ook voor iemand die zwarte arbeid verricht. Sedert ca. 1632.

Van het Nederduitse böhnhase (kleermaker die zijn proefstuk niet heeft gemaakt). Böne of beun betekent ‘zolder’.

Hier eigenlijk ‘iemand die stilletjes op zolder werkt’. Beunhaas betekende vroeger ook ‘kat’.Wanneer het echter letterkundige beunhazen of tinnegieters geldt, is het voor anderen en zich zelven een weldaad en eene verlichting dergelijke kunst-verknoeyers eens ferm bij de ooren te trekken. (Frans Netscher over Justus van Maurik in De Nieuwe Gids, le jaargang, 3e aflevering, 01/02/1886)

Die beunhaas, die haar man zou worden. (De Groene Amsterdammer, 31/03/1889)