Wat is de betekenis van Ferm?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

ferm

ferm - Bijvoeglijk naamwoord 1. krachtig, kracht tonend De partij neemt ferme standpunten in. Hij gaf hem een ferme klap op de schouder.

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

ferm

ferm - bijvoeglijk naamwoord 1. wie dingen durft die anderen niet durven ♢ ferm stapte hij op de hond af Bijvoeglijk naamwoord: ferm de/het ferme ... iets ferms Synoniemen heroïsch Tegenst...

2024-03-29
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

ferm

(bn) flink TM.

2024-03-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

ferm

In ruimere toep. dan in de standaardt.: flink, behoorlijk, belangrijk. Zet maar ’n ferm kan gekookt water gereed, Koerier (ed. Hasselt) 18/8/1976, p. 80. Zullen de lichten nog branden in de met bloemen beschilderde porceleinen tent? Het kraam is ten slotte een stuk van hun leven. Een ferm stuk. Ze weten nog niet wat ze met de spiegelt...

2024-03-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

ferm

vas, flink, stewig.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ferm

bn. bw. (-er, -st), 1. moed, geestkracht of doorzettingsvermogen tonend of daarvan getuigend, flink : een ferme kerel; houd u ferm; ferm zijn plicht doen; zich ferm gedragen; ferm de waarheid zeggen; een ferme houding; 2. van handelingen (met het oog op de ontwikkelde kracht), van zaken (met het oog op het voorkomen): stevig, krachtig, fiks, flink...

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ferm

Fr. ferme, Lat. firmus 1. bn. (v. personen: flink; van flinkheid getuigend): het is een ferme kerel, moed, geestkracht, werkkracht tonend; van handelingen: met een ferme ruk, krachtig; van zaken: ferme laarzen, stevig; dat is ferm (zo)! 2. bw. (op flinke wijze): hou je ferm.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ferm

[Fr. < Lat. firmus, stevig] (-er, -st) I. bn en bw. 1. geest-, werkkracht tonend: een -e kerel. 2. van flinkheid getuigend: -e handelwijze. ➝ hand. 3. stevig: een paar -e rijglaarzen. II. bw. geducht: om hem eens de bol te wassen.