Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

befhaas, befkanarie, befkonijn, beftekkel, befteckel

betekenis & definitie

(jeugdtaal) iemand die houdt van oraalgenitaal contact; geil persoon. Ook: onhandig iemand of een klungel.

Een befhaas slaat ook op een naar persoon. Sedert begin jaren tachtig.Als een dame haar Fiatje niet snel genoeg geparkeerd krijgt, roept een van de vrienden haar toe: ‘Schiet op, befteckel. Dat parkeervak is zo ruim als je kut!’ (Joris Moens, Een beest met twee lichamen, 1999)