Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

banjer

betekenis & definitie

(Bargoens) druktemaker; opschepper; iemand die zich gemaakt deftig voordoet (veel branie maakt). Een verkorting van banjerheer.

Soms voorafgegaan door brutale of vuile: gemeen persoon; kreng. In zeemanstaal is het banjerdek de plaats waar het scheepsvolk slaapt.’t Is ’n ware schand voor god, dat je hier zo ligt als... ’n zwyn, dat zeg ik je! En zoo-even nog... geen uur geleden, zat je d’r op als ’n banjer... ’t is schande, zeg ik! (Multatuli, Ideeën, 1878. Tweede druk)

... ’t Is sonde... die doent 'r geen èfaire meer ... die het d’ mit s’n schapies op 't droge! dat is ’n saak die seker is ... soo’n banjer! wat ’n swiet! (Israël Querido, Kunstenaarsleven, 1906)

Hij zou ze es effe opfrissen, die brutale banjers. (Piet Bakker, De slag in de Javazee, 1951)