vrouw die voortdurend kijft en scheldt; onbeschoft vrouwspersoon. Dit scheldwoord werd reeds opgetekend bij Hooft: ‘O fortuin, ick acht u niet meer als een appelteef, een vlasteef, een asschevijster’.
Vroeger kwamen ook benamingen als hekelteef en visteef voor. Zie ook opmerkingen onder teef.Wat rijtme deuze Appelteef? (Jan Vos, Toneelwerken, 1641)
Visteven, appelteven, hoort haer treeken, laetse tonswaerts altsaemen coomen. (Benjamin Hendrik Erné (ed.), Twee zestiende-eeuwse Spelen van de Hel, 1934)