Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

teef

betekenis & definitie

slechte, gemene vrouw; rotwijf. Sinds de zeventiende eeuw (en mogelijk vroeger).

Een hete of loopse teef is een ‘erg geile vrouw’. Zie ook nog appel teef; balie teef; binladenteef; knuppelteef; pekelteef; raueteef; tikteef; zweefteef.

Hier jij, hoer! Hier teef! Ik zal je! (Jan de Hartog, Gods Geuzen, 1947-1949)

Ik weet het wel, jij, gloeiende teef. (Hugo Claus, De hondsdagen, 1952)

Mijn vriend was pleite met een mooie Japanse teef naar een van de vele kamers waar gepokerd werd. (Jan Cremer, Ik Jan Cremer, 1964)