lelijk of verachtelijk persoon; vlegel; kwajongen. Vgl. het Duitse Affenkopf.
Speenhoff gebruikte het rond 1906 ook als liefkozende benaming: ‘Mijn apekop, mijn suikerpeer, Hoe kon je mij vergeten?’ Jou leelijke apenkop! Dat had ik nooit gedagt! zyn de mannen zulke monsters, zulke aapenkoppen? (E. Bekker.Wed.
Wolff, Historie van den Heer Willem Leevend. 8 dln, 1784-1785)Ga mee dan maar, apenkoppen! (Theo Thijssen, Jongensdagen, 1909)