apenkop
(18e eeuw) (inf.) lelijk of verachtelijk persoon; vlegel; kwajongen. Eigenlijk: iemand met een lelijke kop, zoals van een aap. Vgl. het gelijkbeduidende Duitse ‘Affenkopf’. Speenhoff gebruikte het rond 1906 ook als liefkozende benaming: ‘Mijn apekop, mijn suikerpeer, Hoe kon je mij vergeten?’ • Jou leelijke apenkop! Dat...