Ensie Encyclopedie

Redactie Ensie (2022)

Gepubliceerd op 29-03-2023

Hoeveelheid van Beweging

betekenis & definitie

Onder de impuls van een punt met een massa m verstaat men een vector h̄ , die de richting van de snelheidsvector ⊽ van het massapunt,maar de m-voudige lengte heeft: h̄ = m⊽. De absolute waarde h = mv noemt men hoeveelheid van beweging.

De impuls is voor de dynamica een begrip van fundamentele betekenis, dat ten onrechte gedurende lange tijd op de achtergrond bleef, doch in de moderne fysica weer de reeds door Newton gegeven voorrang heeft verkregen. De impuls heeft een zeer aanschouwelijke betekenis: hij stelt naar sterkte en richting de stoot voor, die men aan het punt moet mededelen om hem van de ruststand ogenblikkelijk in zijn momentele bewegingstoestand te brengen, of (hetgeen op hetzelfde neerkomt), die stoot, die het punt uitoefende, wanneer het ogenblikkelijk tot rust werd gebracht. Onder stootsterkte moet daarbij, zoals gebruikelijk, de tijdintegraal van de stootkracht worden verstaan. Onder de impuls van een systeem van massapunten verstaat men de meetkundige som der impulsen Δ h̄ van alle massapunten Δ m, die het systeem of het lichaam vormen: H̄ = ∑ Δ h̄ = ∑ Δ m⊽. Is M = ∑Δ m de gehele massa en ⊽0 de snelheid van het massamiddelpunt, dan geldt H̄ = M ⊽0 m.a.w. de impuls van een systeem moet zo worden berekend, alsof de gehele massa in het massamiddelpunt ware verenigd.

Voor een vast lichaam in het bijzonder is de draaiing om het massamiddelpunt een impulsvrije beweging. Onder het impulsmoment van een punt met massa m ten opzichte van een oorsprong O verstaat men de vector, voorgesteld door het vectorproduct 𝛿̄͞ = [ϱ̄ ✕ h̄] = m[ϱ̄ ✕ ⊽]; zijn absolute waarde heet moment van hoeveelheid van beweging ten opzichte van O. Onder het impulsmoment D̄ van een systeem ten opzichte van een punt O verstaat men de meetkundige som der impulsmomenten Δ 𝛿̄͞ van alle massapunten ten opzichte van O. Is het systeem een vast lichaam en bestaat de beweging uit een draaiing om een door O gaande as, dan noemt men D̄ gewoonlijk draai-impuls en D̄ stelt daarbij de draaistoot voor, die men het lichaam moet mededelen om het van rust ogenblikkelijk in zijn momentele bewegingstoestand te brengen. Onder sterkte van de draaistoot moet daarbij de tijdintegraal van het moment van de stootkracht worden verstaan. De vector D̄ behoeft in het algemeen niet langs de draaias te vallen, nl. wanneer de draaias ten opzichte van het daarop liggende punt O geen hoofdas is.