Gepubliceerd op 21-06-2017

Zwartepiet

betekenis & definitie

1. slangben. voor het mannelijk lid. Vermeld door Gerrit Komrij in Verzonken boeken, 1986 (blz. 214).

2. iemand de - toespelen, hem of haar als zondebok laten doorgaan. Uitdr. ontleend aan het kaartspel, waarin de zwartepiet schoppenboer is. Vooral populair in politieke kringen.

Nu zitten we echter in een situatie dat de veelvoorkomende criminaliteit toeneemt en hoge ambtenaren van justitie, lokale bestuurders en Kamerleden elkaar de zwarte Piet trachten toe te spelen. (NRC Handelsblad, 28/08/87)

‘Het wordt nu tijd voor collectieve positieve actie’, reageerde Leen van der Linden op de oprichting van het nieuwe secretariaat. Hij was de strijdtaal van de politiebonden uit de afgelopen weken nog niet helemaal te boven, en schoof de ‘Zwarte Piet’ voor het ontbrekende emancipatiebeleid meteen naar de overheid. (Het Parool, 24/11/88)

En Lubbers waste zijn handen in onschuld. Geroutineerd moffelde hij vorige week vrijdag de zwarte piet in handen van de sociaaldemocraten, Kok en Wöltgens. (HP/De Tijd, 05/10/90)

Maar tot een vruchtbare introspectie over het fascistoïde reveil van met name de Vlaamse politieke cultuur, kwam het op de stembusavond niet. De drie traditionele partijen bleven

elkaar de zwartepiet toeschuiven. (Elsevier, 30/11/91)

3 met de - blijven zitten, de schuld van iets krijgen. Modieuze uitdr.

Zweeds: achter de -e gordijnen, in de gevangenis. Zweeds heeft hier betrekking op het van hoge kwaliteit zijnde Zweedse ijzer. Misschien is het ook een zinspeling op de wreedheden die de Zweden begingen ten tijde van de Dertigjarige Oorlog. Alleszins een ironische aanduiding. De uitdr. wordt sinds het begin van de 19de eeuw in de Duitse volkstaal gebruikt: hinter Schwedischen Gardinen sitzen. Bij ons wellicht iets later. Stoett citeert Het Volk van 3 januari 1914.

zwendel worden, Bargoense uitdr. voor ‘betrapt of overtuigd worden’.