van - gaan, slanguitdr. voor ‘geslachtsgemeenschap hebben’.
Syn. een wip(je) maken/leggen. Soms ook gebruikt als schertsende aanduiding voor het mannelijk lid (Spectrum SexAtlas, 1978, vermeldt naast Van Wip- pesteyn nog volgende syn.: Bello; Flip; Frederik; Gerrit; Jochem Wippers;Joost enLubbert Kaalkop). Slangconstructies met van/Van en het achtervoegsel -stein zijn erg populair; zie bijv. Van Beukenstein; Van Knullenstein, Van Knokkenstein; van Pimpelensteingaan; Van Slappenstein; Van Suffenstein; Van Truttenstein. Misschien ligt het werk van Dimitri Frenkel Frank wel aan de basis van dergelijke constructies, want hij maakte er meermaals gebruik van in de jaren zestig. Ook zou het achtervoegsel -stein van Bargoense oorsprong kunnen zijn.
Elke nacht van wippenstein zeg. Nou dan zouden ze mij na een jaartje dinsdagochtend op de stoeprand kunnen zetten. (Kees van Kooten en Wim de Bie: Hengstenbal, 1977)
Eenmaal vanuit Detroit in New York aangekomen, dook ze na een klassieke dansopleiding de kribbe in met Mark Kamins, disc jockey van de ontzettend inne Newyorkse discotheek Danceta- ria, die haar hijgerige debuutsingle Everybody produceerde en voor de Newyorkse incrowd draaide. In het kader van haar gelijknamige debuutel- pee was het voor Madonna van wippenstein met John ‘Jellybean’ Benitez. (Oor, 24/08/85)
Maar ik vind het gewoon te goedkoop om na een optreden een meisje mee te nemen en daar mee uit je bol te gaan. Dat is niet mijn mentaliteit om zo van wippenstein te gaan. (Haagse Post, 26/07/86) Zou jij het goed vinden als jouw kerel met een andere vrouw van wippenstein ging? (René Appel: Geronnen Bloed, 1994)