Gepubliceerd op 21-06-2017

Peiger

betekenis & definitie

dood, stuk, uitgeput, bedorven, verrot. Iemand peiger makenbet. ‘hem doden’. Bargoense uitdr. uit het midden van de 19de eeuw.

O.a. vermeld in Woordenschat.Van Hebreeuws pèger‘lijk, kadaver’. Zie ook het afpeigeren.

We motte er eerst opuit gaan om het joekeltje te vange en peiger te make... (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)

‘Wel ja, naar de boot in Priok?’ ‘Nee, naar Ban- doeng. Zijn jullie peiger?’ (Jan Schilt: Soldaatje spelen onder de smaragden gordel, 1969)

< >