Gepubliceerd op 21-06-2017

Bok

betekenis & definitie

zie ook op de ballen van de bok/commandant!; Moos, kom van de bok af:

1. bij de - gezet worden,in de boot genomen worden: Zo, word ik even bij de bok gezet‘word ik hier effe mooi in de boot genomen’. Iemand bij de bok doenis ‘hem erin laten lopen’.
2. de- verzetten,eufemisme/cliché uit de huiselijke kring voor ‘naar het toilet gaan’.
3. een - hebben,gezegd van iemand die beschonken is. Wellicht wordt hier gezinspeeld op de hortende en stotende gang van een dronkaard.
4. een - klaren,een fout of dwaasheid weer goed maken, in orde brengen. Bokstaat hier voor ‘een (onhandige) vergissing; een flater’.

Al in de 17de eeuw kende men de uitdr. een bueck hebben,hetgeen zoveel bet. als ‘een slag van de molen hebben; van lotje getikt zijn’. Boekenbet. toen ‘slaan, kloppen, smijten’.

Bueckkreeg wellicht gaandeweg de bet. van ‘dwaasheid’ (in het algemeen). Een beuk/bok hebbenbet. dus ‘dwaas zijn’. Vandaar dat men de uitdr. een bok schieten/makenging gebruiken in de zin van ‘een dwaasheid begaan’. Later werd bokgeassocieerd met het dier en raakte de oorspr. bet. vergeten.

Zie maar datje die bok zelf klaart. (Vrij Nederland, 24/11/84)

5. naarde -ken gaan,onder soldaten en studenten een (eufemistische) slanguitdr. voor ‘hoe- renlopen’. De uitdr. werd al gebruikt in de 19de eeuw. Wellicht wordt hier gezinspeeld op de sterk ontwikkelde geslachtsdrift bij bokken.
6. op de- gaan,gaan slapen; vandaar ook gebruikt in de zin van ‘copuleren’. In de laatste bet. vooral Surinaams-Nederlands.
7. op de- zitten,marineslang voor ‘op één van de stoelen in de cockpit zitten’.
8. voor de-zijn kloten,voor noppes. Syn. voorde kat zijn kut/kale.

Wat speelt die man anders! Zomaar in zo’n dooie lege kamer voor de bok z’n kloten. (Jan Wolkers: Brandende liefde, 1981)