Wat is de betekenis van Bok?

2022
2023-03-20
Ensie Encyclopedie

Ensie (2022)

Bok

Een bok is een mannelijk dier bij onder andere de geit, het hert en de ree. In tegenstelling tot de geit wordt hij als symbolische figuur meestal negatief geïnterpreteerd. Bij het Laatste Oordeel wordt de bok bij het toenemen van de onderdrukking van de seksualiteit tot onrein wezen tot de eeuwige hellestraf veroordeeld. De duivel lijkt in de icono...

Lees verder
2022
2023-03-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

bok

1) (19e eeuw, vero.) (stud.) (meestal meerv.) meisje dat zich seksueel uitbundig gedraagt; prostituée (die alleen studenten als klant had): 'naar de bokken moeten'. In het Zuid-Afrikaans heeft 'bok' of 'bokkie' ook de betekenis van liefje, minnares. • De deur staat aan. Naar binnen! Naar boven! langs dien trap, voor zoo velen...

Lees verder
2020
2023-03-20
Woordenboek van eigentijds Nederlands

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

bok

Het begrip bok heeft 15 verschillende betekenissen: 1) volwassen mannelijke geit. 2) mannetje van herten, gemzen e.d.. volwassen mannelijk zoogdier uit de families van de hertachtigen of van sommige soorten uit de familie van de holhoornigen, zoals de antilopen, de gemzen en de steenbokken. 3) holhoornig zoogdier. zoogdier va...

Lees verder
2019
2023-03-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bok

bok - Zelfstandignaamwoord 1. (zoogdieren) een mannelijke geit 2. een toestel bij het turnen 3. een mennerszitplaats bij een rijtuig 4. een platform waarop een dirigent voor het orkest staat 5. een zware hijskraan 6. een ondersteuning waarop zware toestellen kunnen geplaatst worden 7. (spel) een speelsteen bij het sjoelen die boven op...

Lees verder
2019
2023-03-20
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Bok

Bok is aan het begin van deze eeuw op het Groningse Hogeland gebruikt voor 'borrel'. Een dialectwoordenboek gaf in 1929 als voorbeeldzin 'n bok mit smoren voor 'een borrel te drinken'. Deze borrel naam lijkt te zijn ontstaan uit de oudere uitdrukking de bok aan 't touw hebben voor 'dronken zijn'. Deze zegswijze was niet alleen in Groningen bekend,...

Lees verder
2017
2023-03-20
Bijbels Lexicon

Karina van Dalen-Oskam & Marijke Mooijaart (2017)

Bok

De bokken van de schapen scheiden, de slechten van de goeden scheiden; soms ook van zaken: sorteren. Ook wel de schapen van de bokken scheiden. In Matteüs 25:32 wordt beschreven hoe de Zoon van God bij zijn komst op aarde over het mensdom zal oordelen: ‘Dan zullen alle volken voor hem worden samengebracht en zal hij de mensen van elkaar scheiden zo...

Lees verder
2017
2023-03-20
 Familienamen

Leendert Brouwer (2017)

Bok

1. Patroniem bij de Germaanse voornaam Bocco/Bucco, mogelijk een afgesleten vorm van een -burg-naam als Borghard/Burkhard. Vergelijk varianten als Beukens/Bockens en Boks/Bu(ck)x en naamvormen als Bogers/Burgers, Bokk(er)ink en Bokma. 2. Ivm. de diernaam bok een aanduiding voor iemand die een bok heeft, iemand die deze dieren verhandelt of slacht....

Lees verder
2017
2023-03-20
Jargon & Slang van Havenarbeiders

Marc de Coster (2017)

Bok

Bok - oprit, vliegende steiger. Ook gebruikt voor een platboomd vaartuig dat dient voor het lichten van gezonken schepen.

2017
2023-03-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bok

bok - zelfstandig naamwoord 1. mannetjesgeit ♢ vroeger spanden ze de bok voor de bokkenwagen 1. de bokken van de schapen scheiden [de mannen van de vrouwen scheiden] 2. een oude...

Lees verder
2008
2023-03-20
Atletiek- en turnwoordenboek

Jan Luitzen (2008)

bok

(de; -ken) 1 GY - gymnastiekwerk- tuig met een vrijwel vierkant platform met afgeronde hoeken voorzien van een dek van zacht materiaal, bv. leer, om op en over te springen, meestal met drie of vier poten, ook uitgevoerd met één poot in het midden, syn. springbok. 2 GY - (gymnastiek)spel waarbij een deelnemer voorovergebogen staat, op of over wie de...

Lees verder
2002
2023-03-20
Funerair Lexicon

H.L.Kok (2002)

Bok

Verhoging aan de voorzijde van de koets waarop de koetsier zit.

2000
2023-03-20
Molenwoordenboek

B.D. Poppen (2000)

Bok

Platvorm waarop zag graan wordt geplaatst voor het leegstorten in de kaar. Synoniem: bordes, zakkenbank.

1998
2023-03-20
Woordenboek Populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Bok

zie ook op de ballen van de bok/commandant!; Moos, kom van de bok af: 1. bij de - gezet worden,in de boot genomen worden: Zo, word ik even bij de bok gezet‘word ik hier effe mooi in de boot genomen’. Iemand bij de bok doenis ‘hem erin laten lopen’. 2. de- verzetten,eufemisme/cliché uit de huiselijke kring voor ‘naar het toilet gaan’. 3. een - hebbe...

Lees verder
1997
2023-03-20
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

bok

In de Mengel-dichten [circa 1710] van J. de Regt komt de bastaardvloek o gants bokke bloed voor. De vloek o of bij Gods bloed heeft hier zijn blasfemisch karakter geheel verloren. Ook de verbastering o gants bloed ‘bij Gods bloed’ heeft haar angel verloren, doordat de bok de plaats van de watervogel al...

Lees verder
1992
2023-03-20
Prisma van de symbolen

Hans Biedermann (1992)

bok

(geitebok), in tegenstelling tot zijn vrouwelijke tegenhanger de geit, een meestal negatief geïnterpreteerde symbolische figuur. Terwijl voorchristelijke wereldbeelden aandacht schenken aan zijn viriliteit (bokken trekken de wagen van de Germaanse dondergod Thor; de vuurgod Agni uit de Veda’s rijdt op een bok) of die eigenschap karikatur...

Lees verder
1980
2023-03-20
Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Bok

Cornelis, ged. Enkhuizen 27 juli 1777, overl. Schagen 27 mei 1836. Veldwachter te Schagen; romanschrijver; tevens aquarellist van dorpsgezichten.ALKMAAR -R.K. kerk H. Doraenicus : gezicht op de Baanderkerk (paneel, gem. C. Blok.), SCHAGEN -Het Raad- of Polderhuis: de zeeslag bij Kallantsoog (gekleurde tekening, 1799). -boerderij Vreeburg: gewass...

Lees verder
1969
2023-03-20
Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1950

Pieter Scheen (1969)

Bok

Bok - zie H. Geuvers.

1963
2023-03-20
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

bok

1.(de, -ken), (ook, behalve ‘mannelijke geit’:) ram, mannelijk schaap. ( ) de rammen (hier verkeerdelijk bokken geheten) (Teenstra 1835: 383; oudste vindpl.). Etym.: AN b. = o.m. geitebok en mannetje van enige andere gehoornde dieren (hert, gems). 2.bok (de, -ken), (voetbalterm) de daad van het bokken (I), blokkering. Hij maakte een noo...

Lees verder
1958
2023-03-20
Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

BOK

(Fr.: idem). Houten praam, in de Fr. veenstreken gebruikt voor vervoer van turf en hooi. Met een B. wordt als regel niet gezeild; het vaartuig wordt van de wal af met een vaarboom voortgeduwd (Fr.; trilkjen). In Boven Knijpe is nog een werf voor deze schepen (Fr.: bokhelling). zie Vervening.

Lees verder
1954
2023-03-20
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Bok

1. (veet.) B. is de naam van de ♂ geit. Vooral in het N. van het land worden alle geiten wel b. genoemd en het J dier heet dan bokram. In de meeste provincies is het houden van ongekeurde b. verboden.2. (werkt.: Deze term wordt gebruikt voor verschillende werktuigen. Een bok, gebruikt voor bouwwerken, bestaat uit twee of drie schuin staande palen,...

Lees verder