Gepubliceerd op 20-07-2020

Recht

betekenis & definitie

(bijv.nw.) is als deelw. gevormd van den Idg. wt. reg = sturen, richten ; vgl. ’t Lat. regere, ons : regeeren ; verder: zich in een rechte lijn uitstrekken, evenals ons rekken (z. d. w.). In de bet. van rekken wil recht dus zeggen : niet afwijkend van de gestrekte richting, dus: niet krom. Zoo verkreeg recht ook de bet. van : in de goede richting gaande, juist, behoorlijk, billijk. Hiervan komt het z.nw. recht; wat goed, billijk is.

Uit de bet. van sturen, richten, leiden (zie boven) komt rechten of richten, waarvan rechter en richter = de bestuurder, de leider van een rechtszitting ; de schepenen daarentegen moesten het oordeel, de straf bepalen. Mogelijk is rechten, richten ook uit recht (z.n.w.) ontstaan : recht spreken, recht uitoefenen. — Bij dit rechten, richten behoort ook : gerecht, gericht =

1°. de rechtsspraak, de rechtsoefening, en
2°. de gezamenlijke rechters: gericht houden over iets ; bij het gerecht aanklagen ; voor het gerecht (de rechters) verschijnen.

In rechtvaardig heeft varen de algemeene bet. van gaan; rechtvaardig is dus: wat recht gaat, evenals hoovaardig; wat hoog gaat (z. d. w.).