Gepubliceerd op 20-07-2020

Maal

betekenis & definitie

Dit woord heeft verscheidene, oogenschijnlijk uiteenloopende beteekenissen, die echter meest alle van denzelfden wt. komen, n.l. van ’t Idg. me = meten. Om de uitkomst van ’t meten te onthouden werd een teeken een merkteeken gegeven, en zoo verkreeg het z.n.w. daarvoor — ons maal — de bet. van teeken, merkteeken, punt; zoo wordt hieruit verklaard:

1°. maal = vlek, bijv.: ijzermaal = ijzerroest, plek in linnengoed; bij Huygens: „Zij had een maaltje in haar hals"; vgl. ’t w.w. malen = teekens schilderen.
2°. maal = punt, tijdstip; bij Hooft: „hij hield dat maal zijn drift in’’;

vgl. voormaals, toenmaals; hier namaals; hieruit ontstond

3°. maal = telkens terugkeerend tijdstip, waarop iets gebeurt, dus: keer, werf: driemaal, veelmaals, zes maal acht; hierbij behoort ook
40. maal — etenstijd, en verder: het eten, dat in één maal genuttigd wordt: een maal boonen; ook: de hoeveelheid melk, die een koe in één keer geeft: een goed maal.

Een ander woord is maal als brievenmaal, in ’t Os. malaha, Mnl. male, dat oorspr. zak, tasch bet. (nog bij Hooft en Vondel); vandaar brievenmaal. Het Germ. woord ging in ’t Fr. als male (thans malle) over, waaruit ’t Eng. mail ontstond, en dat wij weer invoerden: de Indische mail; mailboot; mailpapier.

Eindelijk nog leeft in ’t Veluwsche maalman, maalschap, malenveld, malenbank, enz. 't Germ. mahla voort, dat openbare volksvergadering, rechtspraak bet., en waaraan ook ons gemaal (z. d. w.) herinnert.

Een maalschap is op de Vel. de oude marke, de gemeente, het gemeenschappelijk grondbezit; de deelhebbers waren maalmannen, of ook wel de bestuurders; men kwam samen op ’t malenveld, waar de malenbank stond; de besluiten werden in ’t malenboek opgeteekend; elders heet een maalschap ook buurt, bijv. Ederbuurt, of meent: de Hilversumsche meent.