(Lat.), groeve; vgl. Fovea. F. acetabuli, groeve van de heupkom, waaruit het lig. teres ontspringt. F. anthelicis, groeve aan de achterzijde der oorschelp, beantwoordende aan de anthelix. F. axillaris, okselholte; syn. axilla, F. bulbi, verwijde plaats van de mannelijke pisbuis tusschen de pars membranacea en cavernosa. F. canina, hondstandgroeve, verdiepte plaats midden in de voorvlakte van het bovenkaaksbeen. F. carotica (Malgaigni), carotisgroeve, de onderste hoek van het trigonum caroticum, waarin men de A. carotis gemakkelijk kan voelen. Fossae cerebellares, kleine hersengroeven, de beide onderste uithollingen in de schub van het achterhoofdsbeen, waarin de kleine hersenen passen. F. cerebri lateralis (Sylvii), zijgroeve der hersenen, in de diepte der fissura cerebri lateralis. F. coecalis, blindedarmsgroeve, een uitpuiling van het buikvlies voor den blinden darm. F. condyloidea, groeve achter de gewrichtsuitsteeksels van het achterhoofdsbeen. F. coronoidea, groeve
aan de voorzijde van het opperarmbeen, boven de trochlea, waarin bij sterke buiging de processus coronoideus van de ellepijp komt. F. cranii anterior, voorste schedelgroeve, de bodem der schedelholte, voorzoover gelegen vóór den achterrand der kleine wiggebeensvleugels. F. cranii media, middelste schedelgroeve, tusschen de voorste en de achterste. F. cranii posterior, achterste schedelgroeve, gevormd door de achtervlakte van het wiggebeenslichaam, de pars basilaris, partes condyloideae en het onderste gedeelte van de schub van het achterhoofdsbeen, de achter- en bovenvlakte van de pyramide en het tepelgedeelte van het slaapbeen. F. cubitalis, elleboogskuil van het opperarmsbeen. F. digastrica, groeve, waarin de musculus digastricus ontspringt, aan de binnenvlakte van het onderkaaksbeen. F. glandulae lacrimalis, groeve voor de bovenste traanklier in het oogkasgedeelte van het voorhoofdsbeen. F. gutturalis, keelgroeve, in het midden der buitenzijde van de basis cranii, waartegen het gewelf der keelholte aanligt. F. hyaloidea, uitholling voor de lens in het glasachtig lichaam. F. hypophyseos, groeve in de bovenvlakte van het wiggebeenslichaam, waarin de hypophysis cerebri ligt. F. iliaca, darmbeensgroeve, het uitgeholde voorste gedeelte aan de binnenzijde van het darmbeen. F. ileo-pectinea, groeve tusschen den musculus ileopsoas en m. pectineus in het trigonum femorale. F. incudis (incus, aambeeld), aambeeldsgroeve in het slaapbeen, voor het korte been van het aambeeld. F. infraclavicularis, ondersleutelbeensgroeve, inzinking onder het buiteneinde van het sleutelbeen; syn. groeve van Mohrenheim. F. infraspinata, onderdoornsgroeve, groeve onder de spina scapulae. F. infratemporalis, voortzetting der slaapgroeve naar beneden. F. intercondyloidea femoris, diepe inzinking aan de achterzijde van het dijbeen, tusschen de beide condyli. F. intercondyloidea tibiae ant., post., groeve voor en achter de eminentia intercondyloidea van het scheenbeen. F. intercruralis, = F. triangularis. F. interpeduncularis
(Tarini), groeve tusschen de pedunculi cerebri en de corpora mamillaria. F. ischio-rectalis, groeve tusschen den musculus obturator internus en Ievator ani. F- jugularis, strotadergroeve, binnenwaarts van het foramen stylomastoideum. F. Malgaigni, = F. carotica. F. mandibularis, gewrichtsgroeve van de onderkaak, achter het tuberculum articulare. F. maxillaris, = F. canina. F.navicularis auris, vgl. Scapha. F. navicularis ossis sphenoidalis (navis, schip), = F. scaphoidea. F. navicularis urethrae (Morgagni) (schuitvormige) verwijding van de mannelijke pisbuis vlak achter de monding. F. navicularis vulvae, groefje achter het frenulum labiorum pudendi (zie ald.). Fossae occipitales, achterhoofdsgroeven, de beide bovenste groeven aan de binnenvlakte van de schub van het achterhoofdsbeen, waarin de achterkwabben der groote hersenen rusten. F. olecrani, groeve voor den elleboogtop in de achterzijde van het opperarmbeen. F. ovalis, eironde groeve. 1. doorschijnende plek (beantwoordend aan het foetale foramen ovale) in den wand tusschen de beide boezems van het hart. 2. inzinking in het oppervlakkig blad van de fascia lata. F. parotidea, oorspeekselkliergroeve, = F. retromandibularis. F. patellaris, 1. = F. hyaloidea. 2. knieschijfgroeve, = F. intercondyloidea femoris ant. F. poplitea, knieholte. F.pterygoidea, groeve in het vleugelvormig uitsteeksel van het wiggebeen. F. pterygo-palatina, tusschen de processus pterygoidei van het wiggebeen, het gehemelte en het bovenkaaksbeen. F. radialis, spaakbeengroeve; boven het capitulum humeri, om het hoofdje van het spaakbeen bij de armbuiging op te nemen. F. rhomboidea, ruitvormige groeve in de vierde hersenkamer; vgl. Fovea. F. sacci lacrimalis, traanzakgroeve, gevormd door het traan- en bovenkaaksbeen. Fossae sagittales, pijlgroeven (in de richting van voren naar achteren liggend); de twee gedeelten van de rechter groeve in de lengte van de lever, nl. de F. vesicae felleae (naar voren) en F. venae cavae (naar achteren gelegen). F. scaphoidea (σκάφη, schuit), schuitvormige groeve aan de achterzijde van de basis der middenplaat van het vleugelvormig uitsteeksel van het wiggebeen. F. scaphoidea auris, vgl. Scapha. F. Scarpae major, vgl. Trigonum femorale. F. sublingualis, = F. ovalis (2). F. Submaxillaris, onderbenedenkaaksgroeve; aan den binnenkant van het onderkaaksbeen ter opneming van de glandula submaxillaris. F. subscapularis, onderschouderbladsgroeve; de uitgeholde voorvlakte van het schouderblad. F. supraclavicularis major, groote bovensleutelbeensgroeve; tusschen het sleutelbeen, den voorsten buik van den m. omohyoideus en den m. sternocleidomastoideus. F. supraclavicularis minor (Zangi), kleinesleutelbeensgroeve; tusschen het sleutelbeen en de beide hoofden van den m. sterno-cleido-mastoideus. F. supraspinata, bovendoornsgroeve boven den doorn van het schouderblad. F. Sylvii, = F. cerebri lateralis. F. Tarini, = F. interpeduncularis. F. temporalis, slaapgroeve, begrensd door de linea temporalis van het wand-, slaap- en voorhoofdsbeen, de binnenvlakte van den jukboog en den onderrand hiervan en de crista infratemporalis. F. transversa hepatis, = porta hepatis, zie ald. F. triangularis auriculae, driehoekige oorschelpgroeve; tusschen de crura anthelicis (zie ald.). F. trochanterica, draaiergroeve; aan de binnenvlakte van den trochanter major van het dijbeen. F. ulnaris, ellepijpsgroeve, = F. coronoidea. F. venae cavae, groeve voor de holle ader; vgl. Fossae sagittales. F. venae umbilicalis, groeve voor de rest van de navelader (lig. teres); het voorste deel van de linker groeve in de lengte van de lever. F. vesicae felleae, groeve voor de galblaas; vgl. Fossae sagittales.