Gepubliceerd op 19-01-2017

Splitsen, splijting en splitting

betekenis & definitie

Splitsen, splijting en splitting is gezamenlijk een divergerende afweerstrategie. Dit is het basisafweermechanisme bij men­sen met een ernstige persoonlijkheidsstoornis.

Tegenstrijdige gevoelens ten aan­zien van zichzelf of de ander kunnen door de per­soon in kwestie niet geïnte­greerd worden tot een geheel, maar worden afwisselend beleefd. De persoon heeft het gevoel of helemaal slecht of helemaal goed te zijn. Dit gevoel van helemaal goed of helemaal slecht geldt ook ten aanzien van de personen in zijn omgeving. Dit leidt tot sterk wisselend gedrag, waarbij iemand die van­daag nog boven­matig geïdealiseerd wordt (primitieve idealisatie) na een onvermijdelijk teleurstelling, morgen gezien kan worden als de slechtste mens op aarde (devaluatie).

De eerste ervaringen van onlust, en van onvermijdelijk tekort­schieten van het pri­maire object de behoeften van het kind direct te bevre­digen, con­fronteren het kind met de 'onlustvolle' kanten van de realiteit (het zoge­naamde realiteits­prin­cipe). Dit zou volgens onder andere Melanie Klein ertoe leiden dat de baby al tijdens de eerste levensmaanden zijn agressieve impulsen projecteert en zijn conflict tussen liefde- en haatgevoelens oplost door het primaire object op te splitsen in een goed en slecht object, een goede en slechte moeder. Omdat het kind nog niet kan onderscheiden tussen zichzelf en de objecten zou het door zijn eigen boosheid te projecteren al angst ontwikkelen voor het afgesplitste 'slechte' object en het als gevaarlijk beleven. Ook zou het kind de moeder die vanwege zijn eigen woede­aan­vallen als gevaarlijk werd ervaren kunnen veranderen in een goede moeder door zelf een 'goed' kind te worden. Volgens deze emo­tionele logica zouden de basis­pa­tronen voor noties van goed en kwaad, de inhouden van het geweten, dus al tijdens deze fase worden opgebouwd.

Deze vroege symbiotische fase wordt ook wel de fase van het primaire nar­cisme genoemd. De grenzen tussen het zelf en de objecten in de bui­ten­we­reld zijn nog vloeiend en diffuus. In een illusoire beleving van 'omni­potente' fusie met de ob­jecten wordt het zelf opgebouwd mid­dels mechanis­men als introjectie, projectie, opsplitsing en idealisering van zelf- en objectbeelden. Deze emotionele mecha­nismen blijven in latere levensfasen een rol spelen in de gewetensvorming en in narcistische disposities.