Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Frankrijk

betekenis & definitie

(République française), republiek in West-Europa, 551 607 km2, 53,96 mln. inw. Hoofdstad: Parijs.

BEVOLKING

De bevolking van Frankrijk groeit per jaar met ca. 5 ‰, hetgeen een daling van de toename met ca. 2 % betekent. Enerzijds wordt deze daling veroorzaakt door een iets hoger sterftecijfer en anderzijds is die een gevolg van het teruglopen van het migratieoverschot. In 1980 waren er in Frankrijk vier mln. buitenlanders; 23 % waren Portugezen en ongeveer een gelijk aantal kwam uit Algerije; Spanjaarden en Marokkanen vormen ieder ca. 11 % van de buitenlandse werknemers en ca. 10 % is van Italiaanse nationaliteit.

ECONOMIE

De totale beroepsbevolking telt 23 177 000 werknemers, van wie ca. 38 % vrouwen zijn. Het aantal vrouwelijke beroepsbeoefenaars stijgt in Frankrijk sneller dan in de omringende landen; voor een deel heeft deze toename te maken met het feit dat ook in Frankrijk de traditionele rol van de vrouw in de samenleving aan het veranderen is. 8,2 % van de beroepsbevolking is werkzaam in de agrarische sector, 35,9 % in de industrie en

55,9 % in de dienstverlening.

In 1980 was het werkloosheidspercentage 6,4; eind 1982 was dit percentage toegenomen tot 8. Dat betekent dat meer dan 2 mln. Fransen werkloos is. Deze toename van de werkloosheid is een tegenslag voor de regering-Mitterrand; die was nl. op 10.5.1981 haar regeringstermijn van zeven jaar begonnen met als belangrijkste doel de bestrijding van de werkloosheid. Daarvoor werd een ambitieus programma opgezet, waarvoor veel geld nodig was. Dit deed de staatsschuld van Frankrijk sterk toenemen, terwijl daar geen stijgende inkomsten tegenover stonden. Het gevolg was dat de positie van de Franse frank binnen de EG erg zwak werd; dit resulteerde in drie devaluaties van de Franse frank, resp. in okt. 1981, juni 1982 en mrt. 1983, waardoor de Franse frank sinds de regeringswisseling met meer dan 12 % in waarde gedaald is.

Het sterkst wordt de toenemende werkloosheid gevoeld in het oude industriegebied van de departementen Nord en Pas-de-Calais, waar de werkloosheid meer dan een kwart boven het nationale gemiddelde ligt. Plaatselijk is de werkloosheid het hoogst in het gebied aan de monding van de Loire, waar traditioneel het zwaartepunt van de Franse scheepsbouw is gevestigd. Het laagst was in 1980 de werkloosheid in het oosten (Lotharingen, Elzas en Franche-Comté), hoewel de werkloosheid in dit gebied het sterkst stijgt onder invloed van de sluitingen in de staalindustrie. Het sterkst is de economie in het gebied rondom Lyon.

Landbouw. Ondanks zijn belangrijke positie te midden van de westerse industrielanden is Frankrijk nog steeds een belangrijk agrarisch land. In 1982 werd er ca. 25,3 mln. t tarwe geproduceerd, waarmee het land na de USSR de belangrijkste tarweproducent van Europa is. 50 % van dit graan wordt geëxporteerd. Frankrijk is op twee na het grootste tarwe-exporterende land ter wereld. Nog groter is de produktie van suikerbieten: 30,5 mln. t, d.w.z. 10,7 % van de wereldproduktie aan suikerbieten. Voorts produceert de landbouw: 10 mln. t gerst, 9,8 mln. t maïs, 1,8 mln. t haver en 6,8 mln. t aardappelen. In totaal wordt 54 % van de oppervlakte voor de akkerbouw gebruikt.

Frankrijk is met een produktie van 7 966 000 m3 wijn per jaar de eerste wijnproducent ter wereld. Daarnaast wordt 2,2 mln. m3 bier geproduceerd.

De Franse veestapel telt 23,6 mln. stuks rundvee, waarvan 10 mln. melkkoeien. Deze rundveestapel is goed voor 34,5 mln. t melk per jaar. Daarnaast zijn er 11,9 mln. varkens en 13,1 mln. schapen. In de Franse landbouw treedt een sterke vergrijzing van de beroepsbevolking op: slechts 7 % van de in de landbouw werkzame beroepsbevolking is jonger dan 35 jaar.

De Franse mijnbouw is sterk ontwikkeld. Het belangrijkst is de steenkool (18,6 mln. t); de produktie neemt sinds kort weer toe. In 1981 werd 21,1 mln. t ijzererts geproduceerd (6,5 mln. t ijzergehalte). Voorts produceert de mijnbouw 7,1 mrd. m3 aardgas, 28400 t lood, 37 400 t zink en 73 800 t zilver. Ten slotte worden er geringe hoeveelheden goud, cadmium en uraan gewonnen. Met 2824 kg uraan is Frankrijk de belangrijkste uraanproducent in West-Europa.

Energie. De eigen aardolieproduktie is gering: minder dan 4 mln. t per jaar. Het land importeert 109 mln. t aardolie per jaar, voornamelijk uit Saoedi-Arabië sinds door de grensoorlog tussen Irak en Iran de voornaamste leveranciers weggevallen zijn. Het land beschikt over 3,8 % van de wereldraffinagecapaciteit: 166 mln. t aardolie kan er worden geraffineerd, waarmee Frankrijk op de wereldranglijst op de 5e plaats staat. Per jaar wordt er 276 428 mln. kWh aan elektriciteit geproduceerd, waarvan 26 % uit waterkracht en 38 % via kerncentrales. Frankrijk is, met Zwitserland, België en Zweden, een van de vier landen ter wereld waar meer dan 20 % van de totale elektriciteit in kerncentrales wordt opgewekt. Na de VS en de USSR is Frankrijk het belangrijkste land wat het vreedzaam gebruik van kernenergie betreft.

In het land zijn nu 30 kerncentrales in werking. Eind 1981 heeft de Franse regering besloten het programma van de bouw van nieuwe kerncentrales terug te brengen tot de bouw van één kerncentrale per jaar in verband met een dreigende overproduktie. Daarnaast moet de staat zwaar boeten voor het in het verleden ontwikkelde programma daar kerncentrales op dit moment duurder produceren dan thermische centrales. De hoge renten op de voor de investeringen benodigde leningen zullen nog jaren een zware druk op het nationale budget uitoefenen.

Industrie. De Franse industriële produktie stagneert; in 1970 was de index 100, in 1979 135, maar in 1982 was die gedaald tot 128. Dit heeft te maken met het feit dat de Franse industrie zodanig gestructureerd is dat conjuncturele achteruitgang er zwaar gevoeld wordt: staalindustrie (met 23,2 mln. t de 7e wereldproducent), scheepsbouw, automobielindustrie (4,4 mln. auto’s per jaar, 4e in de wereld) en vliegtuigbouw ondervinden sterk de gevolgen van de recessie. Deze recessie werkt ook door in de Franse havens. Zo is de goederenomslag in Marseille (met 96,5 mln. t in 1981 de grootste Franse haven en de 2e in Europa) in een jaar tijd met 70 % gedaald. Deze daling wordt vooral veroorzaakt door de geringere in- en doorvoer van aardolie, waardoor alleen al een verlies van tientallen miljoenen Franse franks per jaar wordt geleden. Ook Le Havre (71,8 mln. t, 4e Europese haven) en Duinkerken (37,7 mln. t, 10e Europese haven) ondervinden grote moeilijkheden.

Het is de vraag of de grote investeringen uit de jaren 1970-75 terugverdiend kunnen worden. Rouen (21,3 mln. t), Nantes (14 mln. t) en Bordeaux (12 mln. t) zijn in mindere mate van aardolie-import afhankelijk en daardoor minder kwetsbaar.

Een economische activiteit van zeer grote betekenis voor Frankrijk is het internationale toerisme. Per jaar wordt het land door meer dan 30 mln. buitenlanders bezocht. Daarbij heeft het land het voordeel dat het binnen zijn grenzen beschikt over zeer veel uiteenlopende attractieve gebieden. De laatste jaren is vooral het wintertoerisme in de Franse Alpen ten zuiden van het Meer van Genève sterk in opkomst. Op dit moment heeft de Haute-Savoie meer traditionele gebieden zoals de Côte d’Azur volledig verdrongen. Het zomertoerisme is meer gespreid. Onder invloed van deze ontwikkeling is een grootscheepse toename van onroerend goed in tot voor kort vrijwel onbewoonde berggebieden op gang gekomen, waarin zich ook buitenlandse pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen en projectontwikkelaars gemengd hebben.

Zeer sterk is de positie van de Franse elektrotechnische industrie, waarvan meer dan de helft geëxporteerd wordt. Hiermee is Frankrijk na Japan de tweede wereldexporteur. Meer dan de helft van deze elektronische apparatuur is opgenomen in moderne militaire apparatuur, waarmee de Franse industrie, vooral na het succes van Franse wapens (m.n. de Exorcetraket en de Super Etendartjager) in de korte Falklandcrisis, grote vorderingen maakt op de exportmarkten.

Binnen de EG voert Frankrijk een harde strijd om m.n. de Japanse importen van auto’s en (micro-)elektronika tegen te houden. In hoeverre Frankrijk ook in de toekomst succes zal hebben op de inkrimpende markten voor industriële produkten zal o.m. ook afhangen van het streven van een aantal Franse concerns om binnen de EG te komen tot schaalvergroting door middel van fusies.

CULTUUR

LITTERATUUR. Na diverse lyrische experimenten in de voorafgaande decennia, kwam in de jaren zeventig een meer spontane en op de werkelijkheid gerichte poëzie naar voren. Dit verschijnsel stond mede onder invloed van de gebeurtenissen van mei 1968. Via het chanson bereikte deze poëzie vaak een veel groter publiek. Deze terugkeer naar de realiteit van alledag en naar het gevoel was ook te bespeuren in de toneelstukken van o.a. S.Beckett, E.Ionesco en J.Anouilh.

Ook de romankunst geeft een zelfde trant te zien. Auteurs als H.Bazin behandelen actuele onderwerpen in een traditionele verhaaltrant. Anderen, zoals D.Roche, P.Sollers, J.Baudry en C.Ollier, die gegroepeerd waren rond het naar links opschuivende tijdschrift Tel Quel, ontwikkelden nieuwe litteraire vormen, die het resultaat waren van hun bezinning over het doel van de litteratuur en over het schrijven zelf. Maar Sollers keerde in 1983 met zijn Femmes weer naar meer traditionele litteraire vormen terug. Op het gebied van het essay en van de litteraire kritiek werden belangrijke bijdragen geleverd vooral door R.Barthes. Typerend voor het einde van de jaren zeventig was een duidelijke voorliefde voor jeugdherinneringen, o.a. bij R.Sabatier, M.Genevoix, R.Fallet, H.Troyat, Marie Chaix.

De historische roman kwam tot bloei (A.Maillet, M.Demuzière, C.Poulain), waarbij La chambre des dames (1979) van Jeanne Bourin toonaangevend bleek. Daarnaast trokken historisch-demografische studies een groot lezerspubliek, zoals Montaillou, village occitan de 1294 à 1324 (1975) van de historicus E.Le Roy Ladurie. Deze, wat men wel noemt ‘vlucht uit het heden’ zette zich in de eerste helft van de jaren tachtig voort: de jeugdjaren bleven een geliefd thema, evenals de historie.

De jaren tachtig begonnen overigens met blijken van nieuwe vitaliteit bij oudere schrijvers die sterk verbonden waren met de nouveau roman: N.Sarraute (die in 1983 verraste met haar autobiografie Enfance), voorts M.Duras, R.Pinget, S.Beckett, en andere vooraanstaande auteurs als F.Mallet-Joris, L.Bodard en R.Gary (die kort voor zijn dood in 1980 Les cerfs-volants voltooide). Opvallend was de terugkeer van F.Sagan in 1981 met La femme fardée. Tot de jongere schrijvers behoren o.a. D.Fernandez met zijn Dans la main de l’ange (1982) en J.-A.Léger met Océan Boulevard (1982). Ronduit indrukwekkende romans verschenen van F.Tristan (La cendre et Ie foudre, 1982, gevolgd door het met de Prix Goncourt bekroonde Les égarés, 1983) en van Liliane Guignabodet (Natalia, 1983, over drie generaties van Bulgaarse vrouwen), Marguerite Yourcenar, belangrijk vertegenwoordigster van de historische roman (sinds Les mémoires d’Hadrien, 1951), was in 1981 de eerste vrouw die tot de Académie Française mocht toetreden. De Senegalees Léopold Senghor werd in 1983 de eerste niet-blanke in het genootschap.

LITT.. D.W.Alden en R.A.Brooks (red.), A critical bibliography of French literature. The 20th century (1980); J.P.Houston, The tradition of French prose style (1981); P.H.Dubois, Schrijvers in hun landschap: op reis door Frankrijk (1983); D.Bradby, Modern French drama (1984).

FILM. De Franse filmindustrie bleef tijdens de jaren zeventig constant tussen 130-190 speelfilms per jaar voortbrengen, waarvan een deel echter een uiterst kleine verspreiding kreeg. In het algemeen kon men niet van een economische of artistieke opbloei spreken. De meeste successen, zoals de films met Louis de Funès en Jean-Paul Belmondo, waren even vlot als banaal. Weliswaar zorgden enkele gevestigde regisseurs voor waardevolle films, zoals François Truffaut (La nuit américaine, 1973 en Histoire d’Adèle H., 1975), Alain Resnais (de in het Engels opgenomen film Providence, 1977) en Eric Rohmer (Le genou de Claire, 1970 en La marquise d'O, 1976). Marcel Ophüls baarde opzien met zijn montagefilm Le chagrin et la pitié (1971) over de bezettingsjaren.

Tot de belangrijksten in de lange reeks van nieuwe cineasten behoorden Bertrand Tavernier (Que la fête commence, 1975, en La mort en direct, 1980) Jean Eustache (La maman et la putain, 1973), André Têchiné (Souvenirs d’en France, 1975), Joël Séria (Les galettes de Pont-Aven, 1975), Claude Faraldo (Themroc, 1973), Frank Cassenti (L’affiche rouge, 1976), Jean-Jacques Arnaud, Pascal Thomas, Alain Corneau, Jean-Charles Tacchella, Jacques Doillon, Philippe Nahoun, Bertrand Blier en Daniel Duval. Ook enkele vrouwelijke regisseurs onderscheidden zich in de jaren zeventig, zoals Marguerite Duras (India song, 1975), Yannick Bellon (La femme de Jean, 1975), Ariane Mnouchkine (Molière, 1978) en Liliane de Kermadec (Aloïse, 1975). Steeds vaker werden de Franse films afgestemd op een zo ruim mogelijk eigen publiek, zonder grote eisen op artistiek gebied. De enorme kassuccessen als Les sous-doués (1980) van Claude Zidi, Le guignolo (1979) van Georges Lautner, met Belmondo, Pour la peau d’un flic (1981) van en met Alain Delon of La soupe aux choux (1981) van Jean Girault, met De Funès, waren meestal vlot en vakkundig geregisseerd, maar hun ambities reikten niet verder dan het bieden van oppervlakkig amusement.

Dit betekent echter niet dat er onder de vele nieuwe Franse films per jaar geen interessante werken voorkomen. Resnais met Mon oncle d’Amérique (1980), Truffaut met Le dernier métro (1980) en La femme d'à côté (1981), Tavernier met Une semaine de vacances (1980) en Coup de torchon (1981) leverden films af die hun reputatie waardig waren. Rohmer begon aan een nieuwe serie, ‘comédies et proverbes’ genoemd, met La femme de l’aviateur (1980), Le beau mariage (1982) en Pauline à la plage (1982). Terwijl Louis Malle in Canada de gangsterfilm Atlantic City draaide, werden in Frankrijk enkele superprodukties verwezenlijkt door buitenlanders, zoals de operafilm Don Giovanni (1979) door Joseph Losey, de verfilming van het boek Tess (1979) van Thomas Hardy door Roman Polanski en het historische epos L’affaire Danton (1983) door Andrzej Wajda.

In de film La guerre du feu (1982) bracht Jean-Jacques Annaud zijn visie op het leven van de oermensen. De onderwerpen van de meeste Franse produkties zijn echter heel wat minder oorspronkelijk en vaak nemen de filmers hun toevlucht tot het thrillergenre en de ‘polars’, typisch Franse politiefilms. Tot de laatstgenoemde soort behoren echter soms ook bijzonder geslaagde films als Garde à vue (1981) van Claude Miller en Le choix des armes (1981) van Alain Corneau. Vaak vindt men in dergelijke films een verwantschap met de films noirs uit de jaren veertig, zoals in de uitstekende debuutfilms Extérieur nuit

(1980) van Jacques Bral, de oorspronkelijke thriller Diva (1980) van Jean-Jacques Beineix en de politiefilm Tir groupé van Jean-Claude Missiaen. Tot de duurste Europese films behoorde Les misérables (1982), de zoveelste bewerking van de roman van Victor Hugo. Robert Hossein kon deze produktie echter slechts maken omdat het filmmateriaal tegelijkertijd als basis diende vóór een later uit te brengen televisiefeuilleton. Al even spectaculair en kostbaar was Les uns et les autres (1981) , de bijzonder lange film van Claude Lelouch, die ook met zijn Edith et Marcel (1983) een ruim publiek wist aan te spreken.

Heel wat bescheidener van opzet, maar daarom niet minder interessant, waren films als Le pont du nord (1981) van veteraan Jacques Rivette, Une étrange affaire (1981) en l’Étoile du Nord (1982) van Pierre Granier-Deferre, die als geen ander de kunst verstaat uitmuntende vertolkers als Jean Rochefort, Simone Signoret of Philippe Noiret rollen aan te bieden die hun talent waardig zijn. Ook andere psychologische werken als Un mauvais fils (1980) van Claude Sautet, Beaupère (1981) van Bertrand Blier, de spionagefilm II faut

tuer Brigit Haas (1981) van Laurent Heynemann, Le choix des armes (1981) van Alain Corneau wisten uitstekend gebruik te maken van het sterke spelerspotentieel waarover de Franse film nog steeds beschikt.

Minder ambitieuze produkties waren Corps à coeur (1979) van Paul Vecchiali, Loulou (1979) van Maurice Pialat, in 1982 gevolgd door: Passion van Godard, Vivement dimanche van Truffaut, L'argent van Robert Bresson, Biquefarre van Georges Rouquier, Prénom Carmen van Godard, het gedeeltelijk autobiografische Coup de foudre van Diane Kurys, de detectivefilm Le chèvre van Francis Veber.

Sinds het eind van de jaren zeventig tekenden zich twee ontwikkelingen in de Franse film af. In de eerste plaats deed een keur van nieuw vrouwelijk filmtalent van zich spreken. De grote drie, nl. Isabelle Huppert (in o.a. Coup de foudre), Isabelle Adjani (in b.v. L’été meurtrier) en Nathalie Baye (in o.m. La balance), namen de plaats in van coryfeeën als Simone Signoret, Jeanne Moreau en Brigitte Bardot. Ook actrices als Miou-Miou, Fanny Ardant, Sabine Azema, Arielle Dombasle, Sophie Marceau en Sandrine Bonnaire zorgden voor kwalitatief hoogstaand spel in hun films. Recentelijk hebben verscheidene Franse actrices ook de stap gewaagd naar de Amerikaanse filmindustrie. Zo speelde Marie-Christine Barrault in Woody Allens Stardust memories, trad Marie-France Pisier in Amerikaanse televisiefeuilletons en in de film The other side of midnight op en was Huppert te zien in Heaven’s gate.

De tweede ontwikkeling was de stroomversnelling waarmee de acceptatie van het werk van een nieuwe generatie vrouwelijke regisseurs te maken kreeg. In Frankrijk speelden vrouwen al lange tijd een belangrijke rol in de realisatie van films. Agnès Varda, Duras en Nelly Kaplan b.v. maakten de weg vrij voor regisseurs als Kurys (Coup de foudre), Christine Eytout (l'Été meurtrier) en Irene Silberman (Diva). Een interessant kenmerk is bovendien dat zij vaak (co)schrijvers van hun eigen filmscenario zijn. Thema's in hun werk zijn o.a. vrouwenrechten, abortus, racisme en homoseksualiteit. Toch is er geen sprake van ‘typische vrouwenfilms’.

LITT. R.Armes, French cinema (1984).

POLITIEK

De Franse buitenlandse politiek bleef ook in 1980 het actieve aandeel van de Vijfde Republiek in internationale aangelegenheden beklemtonen, zij het dan met slechts matig succes. Tijdens zijn Midden-Oostenreis deed president V.Giscard d’Estaing in Saoedi-Arabië een opmerkelijke toezegging aan de Arabische wereld door zijn instemming met de deelname van de PLO aan een algemene vredesregeling. Zijn ontmoeting met de Russische leider L.Brezjnev werd hem - in het licht van de interventie in Afghanistan — door de westerse bondgenoten niet in dank afgenomen. Het bezoek aan de Chinese Volksrepubliek sorteerde weinig effect, want de Chinezen verleenden nauwelijks gehoor aan de Franse opvatting van multipolariteit in de mondiale verhoudingen. Het officiële bezoek van Giscard d’Estaing aan de BRD in juli legde de basis voor het sedertdien regelmatig gehouden bilateraal overleg over Europese en internationale zaken.

Op binnenlands vlak groeide de onenigheid tussen giscardisten en gaullisten. De regering-Barre diende voor 1981 een begroting in die niet alleen opviel door bezuinigingen en investeringen, maar vooral ook door de sterk verhoogde defensie-uitgaven. In de loop van 1980 kreeg de Franse overheid af te rekenen met het oplaaiende terrorisme van links en van rechts, en met uitingen van een gewelddadig separatisme: gijzeling in Ajaccio (Corsica); anti-joodse aanslagen van de ultrarechtse FANE (Fédération d’Action Nationale et Européenne) en haar opvolger de FNE (Faisceaux Nationalistes Européens), van de al even rechtsradicale MNR (Mouvement National Révolutionaire) en de ultra-linkse Action directe. In de herfst van 1980 veroorzaakte de gerechtelijke vervolging tegen de hoofdredacteur van de krant Le Monde heel wat deining in linkse kringen. Aanleiding daartoe was de beschuldiging dat het Hof voor de Staatsveiligheid als een instrument van de regering werd afgeschilderd in de geruchtmakende diamanten-affaire van Bokassa, ex-keizer van het Centraalafrikaans Keizerrijk.

Het jaar 1981 stond nagenoeg geheel in het teken van de verkiezingen. Voor de presidentsverkiezingen van 3 mei waren zowel de aftredende president als de gaullist Chirac kandidaat bij de meerderheid. De eerste kwam met een programma dat de nadruk legde op industriële vernieuwing en tewerkstelling van jongeren, de tweede met een programma gericht op soberheid en belastingverlaging. De linkse oppositie had eveneens twee kandidaten: de socialist François Mitterrand en de communistische partijleider George Marchais. De eerste stemronde bracht geen uitsluitsel. In de tweede verwierf Giscard d’Estaing slechts aarzelend de steun van de gaullisten, terwijl de communisten vroegen op Mitterrand te stemmen.

Laatstgenoemde won het pleit met 51,8 % van de stemmen en werd het eerste socialistische staatshoofd van de in 1958 gecreëerde Vijfde Republiek. Nadat Raymond Barre zijn ontslag had genomen, belastte het nieuwe staatshoofd de socialistische burgemeester van Rijssel, Pierre Mauroy, met de vorming van een nieuw kabinet waarin de sleutelposten bezet werden door prominenten van de rechtervleugel van de socialistische partij. Een opmerkelijke benoeming was die van Jacques Delors, een voormalig medewerker van de gaullist Chabon Delmas, op economische zaken. In zijn regeringsverklaring kondigde de premier een politiek van nationalisaties, fiscale hervormingen en decentralisatie aan.

Nog in mei 1981 ontbond president Mitterrand de Nationale Vergadering en schreef hij nieuwe verkiezingen uit voor de volgende maand. Zowel socialisten en communisten als onafhankelijke republikeinen en gaullisten sloten stembusakkoorden. De uitslag schonk de socialisten een klinkende overwinning (49 %) en bezorgde hen een parlementaire meerderheid. Ingevolge pre-electorale afspraken traden nu ook vier communisten toe tot de tweede regering-Mauroy. Dit feit veroorzaakte heel wat consternatie in de westerse wereld. Het linkse kabinet profileerde zijn sociaalgerichte politiek onmiddellijk met een reeks decreten: verhoging van minimumlonen en sociale uitkeringen, vijfde vakantieweek, verlaging van de pensioengerechtigde leeftijd tot 60 jaar.

Ook werd een banenplan bij de overheid (onderwijs, post, medisch-sociale verzorging) aangekondigd. Dit alles zou bekostigd worden door extra belastingen op de hoge inkomens, luxegoederen, banken en oliemaatschappijen.

Intussen ging minister van Buitenlandse Zaken Cheysson de belangrijkste bondgenoten geruststellen over de intenties van zijn regering door de continuïteit van de Franse buitenlandse politiek te beklemtonen. Hij werd daarin gevolgd door Mitterrand zelf, wiens gesprek met bondskanselier Schmidt de verschillende aanpak van de crisis belichtte: inflatiebestrijding in de BRD tegenover werkloosheidsbestrijding in Frankrijk. De Brits-Franse top toonde een eensgezindheid inzake de Oost-Westverhoudingen. Het bezoek aan de VS had tot doel de vriendschapsbanden met de Amerikanen te bevestigen.

In sept. 1981 diende de regering-Mauroy een belangrijk wetsontwerp in met betrekking tot de nationalisatie van vijf industriële concerns, 36 banken, twee holdings (o.a. Paribas) en de bedrijven Dassault en Matra. De gehele nationalisatie bracht het aantal werknemers in overheidsdienst op liefst 40 % van de beroepsbevolking. Er was vooral veel te doen om de vergoedingsregeling voor de aandeelhouders, en de oppositie voerde in de Senaat alle mogelijke vertragingsmanoeuvres uit. Ten slotte nam de Nationale Vergadering midden dec. de wet in iets gewijzigde vorm aan. De begroting voor 1982 vertoonde een tekort dat tweemaal zo groot was als dat van het vorige jaar.

Toch hield het kabinet vast aan zijn werkgelegenheidsbevorderende politiek en vroeg het om nationale solidariteit - uitgedrukt in een vermogensbelasting, verhoogde indirecte belastingen en extra heffing op de inkomstenbelastingen — ten einde de nodige economische stimulansen te kunnen geven. Te noteren viel ook de verhoogde defensiebegroting ten gunste van de Franse kernmacht.

Eind 1981 kondigde minister van Economische Zaken en Financiën Delors een pauze aan in het drastische hervormingsbeleid, maar begin 1982 maakte de regering alweer werk van een ander hoofdpunt van het regeerprogramma, nl. decentralisatie van het politieke gezag en de nieuwe bevoegdheidsverdelingen van de ondergeschikte besturen (o.a. inkrimping van de uitvoerende macht van de prefecten en instelling van de departementale raden). Intussen werd ook de partijleiding van de Parti Socialiste gewijzigd in het voordeel van de centristen van Mitterrand en voorzitter Lionel Jospin.

De kantonnale verkiezingen van mrt. 1982 waren de eerste toetsing van het linkse bewind. De uitslag was vrij negatief, want de oppositie veroverde de macht in twee derde van de departementale raden.

Ondanks de verklaring van Mitterrand dat de bescherming van de werkgelegenheid absolute voorrang bleef krijgen, tekende zich midden 1982 toch een koerswijziging af in het economisch beleid: de politiek van groei door opdrijven van investeringen en consumptie leverde niet de verwachte resultaten. Tijdens de tweede helft van het jaar voerde de regering dan ook een bezuinigingsprogramma uit. Het programma omvatte o.m. het opleggen van een loonstop en prijscontroles, besparingen in de sociale zekerheid, verhoging van de accijnzen, deviezenrestricties voor Franse toeristen, optrekken van de tarieven van nutsvoorzieningen en openbaar vervoer. Dit bezuinigingspakket werd begeleid door kapitaalsinjecties voor de genationaliseerde industrie en verlaging van de bedrijfslasten.

Door het bezuinigingsbeleid leed de linkse meerderheid tijdens de gemeentelijke verkiezingen van mrt. 1983 verlies: socialisten, communisten en kleinere linkse partijen haalden te zamen nog maar 39,7 % van de stemmen en verloren 15 burgemeestersposten in grote steden. Kort daarop wijzigde premier Mauroy zijn kabinet dat met het verdwijnen van twee communistische ministers en Jean-Pierre Chevenement, kopstuk van de socialistische linkervleugel, een duidelijk centrumlinks stempel meekreeg.

De derde regering-Mauroy vroeg en kreeg toestemming om haar soberheidsbeleid per decreet uit te voeren. De begroting voor 1984 kondigde verhoogde inkomstenbelastingen aan en verdere besnoeiingen op de overheidsuitgaven (uitgezonderd cultuur, onderwijs, defensie en wetenschappelijk onderzoek).

In mei 1983 werd de omstreden wet op het hoger onderwijs van minister Alain Savary, die bepaalde selecties instelde, aangenomen. Op het toenemend racisme reageerde de Franse overheid met een grotere soepelheid inzake verblijfsvergunningen en met het instellen van een beperkte lokale inspraak voor buitenlanders. De perswet van nov. had tot doel al te grote persconcentraties te verhinderen. Aan het eind van het jaar ontstond veel politiek tumult over de affaire van de zgn. snuffelvliegtuigen, een gigantische blunder van de staatsoliemaatschappij Elf Aquitane. Deze stak in de periode 1976-79 grote bedragen in de ontwikkeling van dit vliegtuig dat o.a. olie- en uraanlagen op zou kunnen sporen. Een gedeelte van dit geld verdween spoorloos evenals officiële rapporten over deze zaak, waarbij Giscard d’Estaing en premier Barre betrokken waren.

Begin 1984 stelde de regering een grootschalige industriële herstructurering in het vooruitzicht in de sectoren staal, steenkool, scheepsbouw, autoconstructie en telecommunicatie; de bijbehorende personeelsafvloeiingen zouden gepaard gaan met een omscholingsprogramma. De plannen van de minister van Industrie en Onderzoek Fabius lokten hevige reacties uit, o.a. bij Talbot in Poissy (bij Parijs) en in Longwy (Lotharingen). Het regeringsontwerp voor de hervorming van het onderwijs werd als een regelrechte aanval op de autonomie van het katholieke onderwijs geïnterpreteerd en leidde tot een reeks van indrukwekkende protestbetogingen.

Met de verkiezingen voor het Europese Parlement van juni 1984 werd Mitterrands beleid voor de derde maal publiekelijk getoetst. De lijst van rechtse gaullisten en liberalen onder leiding van Simone Veil behaalde 43 %; de uiterst rechtse Jean Marie Le Pen verwierf 11 %; de socialisten vielen terug op 21 % en de communisten op 11 %. De dalende populariteit van het linkse bewind bewoog Mitterrand tot een verrassende conclusie: op 12 juli deelde hij via de televisie mee dat de onderwijswet ingetrokken werd en dat hij een referendum zou houden over het in de toekomst organiseren van referendums over wetten die betrekking hadden op de openbare vrijheden. Onderwijsminister Savary diende daarop zijn ontslag in en werd daarin gevolgd door premier Mauroy. Mitterrand vroeg Laurent Fabius een nieuw kabinet te vormen. De nieuwe regering startte zonder communistische leden, hoewel de Communistische Partij wel haar steun bleef toezeggen.

Al even opvallend was de afwezigheid van Jacques Delors, die vanaf 1.1.1985 Gaston Thorn als voorzitter van de Europese Commissie zou vervangen. In mrt. 1984 bracht president Mitterrand een opmerkelijk bezoek aan de VS: zo bleek de wederzijdse eensgezindheid over de noodzaak van stationering van de middellange-afstandsraketten in Europa, maar het Franse staatshoofd pleitte ook voor het hervatten van de dialoog met de USSR en hij wees de Amerikaanse klachten over het protectionisme van de EG af. Op de Frans-Duitse top van mei vond Mitterrand gehoor voor een grotere politieke samenwerking op Europees vlak.

Tijdens zijn bezoek aan Moskou in juni 1984 reageerden de sovjetleiders nauwelijks toen hij het had over Afghanistan, Polen en vooral over de mensenrechten door m.n. de zaak van Sacharov te berde te brengen.

LITT. M.Slater, Contemporary French politics (1984); D.Hanley e.a., Contemporary France

(1984).