Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Ethiek

betekenis & definitie

v., zedenleer, de wetenschap van het zedelijke.

(e) Op enkele uitzonderingen na wordt in de klassieke ethische litteratuur geen of weinig aandacht besteed aan de morele aspecten van de omgang van mensen met dieren. Dieren werden niet beschouwd als objecten van morele zorg, omdat zij niet tot de gemeenschap van mensen behoren, waarbinnen rechten en plichten worden vastgesteld. Dieren missen de daartoe noodzakelijke eigenschappen, zoals zelfbewustzijn, autonomie, taal en rationeel denken. Het bestaan van deze verschillen werd moreel relevant geacht, dat wil zeggen dat het gebruik van dieren erdoor werd gerechtvaardigd. Een dier had alleen een instrumentele waarde, afgeleid van het belang ervan voor de mens. Een dier werd beschouwd als een ding, zonder rechten. Als men dierenmishandeling veroordeelde, dan was dit omdat het aanstootgevend voor de mens zelf kon zijn, niet vanwege het dier.

Vanaf de jaren zeventig is een beweging op gang gekomen die de beschreven antropocentrische houding kritiseerde, zowel in de praktijk (actiegroepen) als in de theorie (ethisch-filosofisch). Er is sprake van een ‘bevrijdingsbeweging van dieren’. Deze beweging heeft geleid tot een herwaardering van dieren, tot het erkennen van dieren als objecten van morele zorg, juist omdat zij niet voor zichzelf kunnen opkomen. De verschillen tussen mensen en dieren worden niet ontkend, maar zij worden niet moreel relevant geacht.

Waar het om gaat zijn de overeenkomsten, b.v. wat betreft het vermogen om pijn te lijden. Sommige vertegenwoordigers vinden dat uiteindelijk alle levende wezens respect verdienen.

Erkenning dat elk levend wezen morele waarde heeft betekent niet een absoluut recht op leven. Het betekent wel dat een beslissing om in te grijpen in het leven van andere wezens niet vanzelfsprekend is en een rechtvaardiging behoeft. Wanneer het gebruik van dieren voor menselijke doeleinden gerechtvaardigd is, hangt af van de handeling die men wil uitvoeren, de motieven, de gevolgen voor het welzijn van dieren, de in het geding zijnde belangen van mensen en de bestaande wettelijke regelingen. Men heeft morele afwegingsprincipes nodig om tot een oordeel te komen over de redelijkheid van de handeling. Als een handeling ongerief voor het dier met zich meebrengt moet ook worden vastgesteld of de handeling noodzakelijk is en of er geen alternatieve mogelijkheden zijn om hetzelfde doel te bereiken.

Het ontwikkelen van dit soort toetsingsmodellen staat nog in de kinderschoenen. Het belang ervan ligt vooral hierin dat ze het noodzakelijk maken om tot een bewuste, verantwoorde ethische afweging te komen van het ongerief voor dieren en het belang voor mensen. Bij het tot stand komen van dialogen tussen voor- en tegenstanders kunnen dergelijke toetsingsmodellen een belangrijke rol spelen.

De visie die men heeft op de morele status van dieren werkt door bij de keuze van de afwegingsprincipes wanneer belangen van mensen en van dieren strijdig zijn met elkaar en er dus sprake is van een normconflict. Sommige auteurs maken een onderscheid tussen perifere, serieuze en basale belangen. Daarbij kan ook de mate van bewustzijn van de betrokken organismen een rol spelen. Stel nu dat men beslist heeft dat het toelaatbaar is om dieren voor menselijke doeleinden te gebruiken, dan houdt dit nog niet in dat men vervolgens alles mag doen met dieren. Als een dier morele waarde heeft, dan betekent dit dat men tijdens het gebruik ervan alles in het werk moet stellen om pijn te voorkomen en het welzijn van dieren zo min mogelijk te schaden. Als het noodzakelijk wordt geacht om dieren te doden, dan moet dit op ‘humane’ wijze geschieden (snel, pijnloos).

LITT. H.Smid (red.), Dierproeven in de moderne samenleving (1978); P.Singer, Pro mens, pro dier (1980).