Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Vruchtgebruik

betekenis & definitie

Vruchtgebruik - (Lat. Ususfructus) het zakelijk recht om van eens anders goed de vruchten te trekken, alsof men zelf eigenaar daarvan was, mits zorgende, dat de zaak zelve in stand blijft (art. 803 B. W.). Het recht kan zoowel betrekking hebben op vruchten van nijverheid of burgerlijke vruchten als op natuurlijke vruchten (art. 808 B. W.). Indien onder het v. verbruikbare zaken zijn begrepen (oneigenlijk v.), kan de vruchtgebruiker volstaan met bij het eindigen van zijn recht een gelijke hoeveelheid, hoedanigheid en waarde terug te geven, of den prijs te betalen, waarop de zaken bij den aanvang van het recht mochten geschat zijn of volgens de waarde van dat tijdstip geschat worden (art. 804 B. W.). — V. berust op een wetsbepaling of op den wil van den eigenaar (art. 806 B. W.). Het eerste is slechts het geval met het vruchtgenot, dat de vader of moeder, die de ouderlijke macht of de voogdij uitoefent, van de goederen der kinderen heeft (art. 366 B. W.; zie ook artt. 363, 370, 887 en verder onder OUDERLIJKE MACHT). V., krachtens den wil des eigenaars, wordt meestal gevestigd bij uitersten wil. Soms ook bedingt zich een schenker het v. van het geschonkene (art. 1706 B. W.; zie ook artt. 179 en 969 B. W.). Zie voor het geval een bij uitersten wil gevestigd v. inbreuk maakt op een wettelijk erfdeel art. 965 B. W.). — V. van roerende goederen geldt zelf als roerend (art. 667 B. W.), van onroerende goederen als onroerend (art. 564 B. W.). In het laatste geval is het vatbaar voor hypotheek (art. 1210 B. W.). Van v. van onroerend goed moet de titel ten hypotheekkantore in de openb. daartoe bestemde registers worden overgeschreven. V. van roerend goed ontstaat door de levering (Suppl.) van het goed (art. 807 B. W.). — De rechten en verplichtingen van den vruchtgebruiker zijn uitvoerig geregeld in artt. 808—853 B. W. De vruchtgebruiker mag van zijn recht persoonlijk gebruik maken, maar hij mag ook het goed verhuren of het v. verkoopen, bezwaren of om niet afstaan.

Hij moet zich echter, hetzij bij eigen genot, hetzij in geval van verhuring of afstand, ten aanzien van dat genot gedragen naar het plaatsel. gebruik en de gewoonte der eigenaars, zonder de bestemming van het goed ten nadeele des eigenaars te veranderen (art. 819 B. W.). Bij den aanvang van het v. moet de vruchtgebruiker een beschrijving der roerende en een staat der onroerende in het v. vallende goederen doen opmaken (art. 830 B. W.) en zekerheid stellen tegen misbruik van het v. (art. 831 B. W.). Laatstgenoemde verplichting geldt niet voor het wettel. v. der ouders, voor v., dat men zich bij verkoop of schenking heeft voorbehouden of wanneer bij de vestiging van die verplichting ontheffing is verleend. Ook niet ten aanzien van goederen, die onder bewindvoerders zijn gesteld (art. 832 B. W.). Dit laatste kan het geval zijn krachtens een bepaling bij de vestiging gemaakt (artt. 832, 1066 B. W.), of juist omdat zekerheid niet wordt gesteld (art. 833 B. W.), en ook op grond van het misbruiken van het v. (art. 863 B. W.). Het laatste kan ook aanleiding zijn, dat de rechter het v. doet eindigen (art. 862 B. W.). — Zie voor het onderhoud van het in het v. begrepen goed artt. 840 vv. B. W.