Thor - in de Noordgerm. mythologie de god van den donder ; in het overige Germanië beantwoordt aan hem Donar. De Donderdag ontleent aan dezen god zijn naam. Hij is de onvermoeide bestrijder van de reuzen en als zoodanig de held van velerlei verhalen, die echter voor een groot deel den invloed van jongere, algemeenEuropeesche vertelmotieven verraden. Zoo is hij de dooder van Geirröd, Hymir en Thrymr; als bestrijder van de demonen, die de natuurlijke orde trachten te verstoren, wordt hij zelf opgevat als de beschermer der maatschappelijke verhoudingen; zijn attribuut, de hamer, diende om huwelijk en brandstapel van een doode te wijden, en werd als amulet gedragen.
Het gebruik van dit symbool is misschien opgekomen in navolging van de Christelijke wijding met het kruisteeken. Dat T. een groote plaats innam in het godsdienstig denken der N.-Germanen, bewijzen de vele plaats- en persoonsnamen, die met T. zijn samengesteld. Soms treedt hij zelfs als vriend der boerenbevolking op in tegenstelling tot den beschermer der krijgers Odhin. Op de gewijde zuilen van het woonhuis was vaak zijn beeltenis uitgesneden; we lezen van kolonisten, die naar IJsland deze zuilen uit Noorwegen meenemen, om ze in hun nieuwe woonplaats weer op te richten. Bij de verbreiding van het Christendom moest juist met den cultus van dezen god een hardnekkige strijd gevoerd worden. Jongere mythische uitwerking is het verhaal van zijn attributen: de gordel Megingiord, die hem zijn geweldige kracht verleent, en de ijzeren handschoenen waarmee hij zijn hamer aanvat. In het verhaal, hoe hij eens de wereldslang Jörmungandr uit den oceaan opvischte, hebben we een navolging van de Christelijke legende van den strijd van Christus met den Leviathan.