Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Stadsmeierrecht

betekenis & definitie

Stadsmeierrecht - — a. het geheel van regelen, waardoor de rechtsverhouding tusschen de stad Groningen en haar veenkoloniale meiers wordt beheerscht; — b. het recht, dat den stadsmeier in de stadsveenkolonie toekomt op den daar gelegen, bij hem in gebruik zijnden stadsgrond. — De stad Groningen heeft in 1624 en later jaren venen in de later als veenkoloniën aangeduide streken in de prov. Groningen ter ontginning uitgegeven, volgens vooraf gepubliceerde schriftelijke conditiën. Men heeft conditiën van 1624 (voor Sappemeer en Foxhol), van 1636 (voor Sappemeer), van 1651 (voor Pekela), van 1732 (voor Pekela), van 1783 (voor Boven-Wildervank). De huurders (meiers) moesten een huis zetten op den gehuurden grond en de turf vergraven ; een zeker deel van de turf is voor de stad ; na verloop van een zeker aantal huurjaren, gedurende welke geen huur wordt betaald, wordt een huur betaald van 25 st. of 1 gl. per gras.

Het recht vererft nog op kinderen; bij overdracht op anderen wordt de 20ste penning in Pekela en de 30ste penning van de koopsom in Sappemeer betaald en bij executoriale verkoopen een 8ste en 10de penning. De bepalingen van het Oldambtster landrecht over huur gelden voor deze rechtsverhouding. De huur werd voor een bepaald aantal jaren aangegaan; de regeling daarvan echter is in de conditiën vaag en onvolledig, doch bij het eindigen der rechtsbetrekking moest de beterschap worden vergoed door de stad aan den meier, d. w. z. datgene wat deze verbeterd had aan het land. Door verloop van tijd werden vastheid (onverhoogbaarheid) van den huurprijs en onopzegbaarheid van het recht twee krachtens gewoonte geldende regelen in de verhouding van stad en meiers. Aanvankelijk bedong de stad, dat voor elke overdracht van meier op meier, voorafgaand consent der eigenaars, noodig was. Ook dit voorschrift mag als door gewoonterecht afgeschaft worden beschouwd. Onderhuur was geoorloofd. Er zijn dan ook tal van stadsmeiers, die niet zelf wonen op het gehuurde.

Het recht van den stadsmeier was reeds blijkens de bepalingen der schriftelijke conditiën, deelbaar. Het recht was zoo al niet in de 17de, dan zeker in de 18de eeuw uitgegroeid tot een zakelijk recht, immers een recht op anders grond, onopzegbaar, altijddurend, verervend in alle liniën, zelfs krachtens testament, vatbaar voor overdracht op anderen. De ontwikkeling van het stadsmeiersrecht heeft in zeer veel opzichten parallel geloopen met die van het beklemrecht, zooals uit het voorafgaande blijkt. Ook de namen opdracht of overdracht kwam in de 17de en was nog in het begin der 18de eeuw voor het recht van den stadsmeier in zwang. Met den naam beklemming vindt men het niet dan bij uitzondering aangeduid. Evenals beklemming is ook het recht van den stadsmeier te beschouwen als vallende onder het algemeen begrip erfpacht. Als zoodanig zakelijk recht, dat reeds bestond voor de in werkingtreding van ons Burgerlijk Wetboek en dus gehandhaafd is door de wet op den overgang van de oude tot de nieuwe wetgeving, heeft de juris prudentie het dan ook thans vatbaar verklaard voor hypotheek. (Zie CIJNS, HUUR, BEKLEMRECHT).

< >