Soendaneezen - Naam der bewoners van de vier W.lijke residenties van Java (Bantam, Batavia, de Preanger Regentschappen, Cheribon); naar de globale volkstelling van uit. 1917 hadden die residenties een bev. van ± 8.3 mill. inwoners; evenwel zijn de bewoners der afd. Batavia geen Soendaneezen, terwijl ook aan de N. lijke kuststrook van Bantam en in de hoofdpl. Cheribon en omgeving Javaansch wordt gesproken.
Als ethn. grens tusschen Soendaneezen en Javanen wordt wel de Tji Pëmali in Pëkalongan, dus iets O.lijker dan Cheribon, aangenomen. De S. zijn na verwant aan de Javanen, maar in den loop der tijden hebben de beide volken zich door verschillenden ontwikkelingsgang gedifferentieerd; in het bijzonder komt in aanmerking de veel grootere invloed der Hindoes op M.en O.dan op W.-Java. Het best kunnen hier enkele verschilpunten met de Javanen worden aangegeven.
Voorkomen en karakter. Over ’t algemeen is de Soendanees van eenigszins korteren en meer gedrongen lichaamsbouw dan de Javaan; gelaatskleur vaak wat lichter, vooral bij de hoogere standen en bij vrouwen. Hij heeft eenige eigenschappen, die hem bij den Europeaan vaak aangenamer maken dan den Javaan: eenvoudig, zachtaardig, beleefd; intellectueel waarschijnlijk minder begaafd dan de Javaan. Aan zijn kleeding besteedt de S. in ’t algemeen minder zorg dan de Javaan; in het oog vallend is de voorliefde der Soend. vrouwen voor helle, sprekende kleuren, terwijl de Jav. vrouwen meestal blauwzwarte baadjes hebben. De woningen staan niet, zooals op M.en O.-Java, ineens op den grond, maar op korte palen eenige voeten boven den grond; in menig dorp op W.-Java vindt men een plein of aloen-aloen, wat men op M.en O.-Java in’t algemeen alleen op regentschapshoofdplaatsen aantreft. De dorpsband is over 't algemeen op W.-Java veel losser, mede in verband met het ongeveer volkomen ontbreken van communaal grondbezit; in Bantam en de Preanger is het grondbezit erfelijk individueel; het beschikkingsrecht van het dorp is er geheel weggevallen; in verband daarmede heeft zich in de laatste 15 jaren het groot-grondbezit in de Preanger sterk uitgebreid. De res. Batavia bestaat bijna geheel uit particuliere landerijen; in Cheribon wordt ook communaal bezit gevonden (zie GRONDBEZIT EN RECHTEN OP DEN GROND IN DEN O.I. ARCHIPEL).
Ten aanzien van den land bouw, die ook voor den S. het hoofdmiddel van bestaan uitmaakt, moet worden opgemerkt, dat in de Preanger de sawahs na den rijstoogst vaak niet voor tweede gewassen, maar voor vischvijvers gebruikt worden. Onder de vermaken neemt ook voor den S. de wajang een voorname plaats in, maar blijkbaar is deze uit M.-Java ingevoerd; de dalang (vertooner) is meest een Javaan en de taal het Javaansch; ook het topèng(masker)spel komt veel op W.-Java voor; het eigenaardige Soend. muziekinstrument is de angkloeng, een mondinstrument. Specifiek Soendaneesch, vooral Bantamsch, is de toekang mantoen, de rondreizende bard, die onder begeleiding van de katjapi, een tokkelinstrument, de pantoens reciteert, die het oude Hindoerijk Padjadjaran bezingen. De godsdienst is de Islam; voor de kleine niet-Islamietische volksgroep in Lëbak (Bantam), zie BADOEJ’S. Over ’t algemeen is de S. nauwgezetter in zijn godsdienst dan de bevolking van M.-Java; o. a. wordt de godsdienstige belasting (djakat) in de Preanger nauwgezetter opgebracht.
De taal, het Soendaneesch, wijkt, bij veel overeenkomst met ’t Jav., toch genoeg daarvan af om het geen dialect daarvan te noemen; de splitsing in hooge en lage taal is niet zoo ver doorgevoerd als in het Javaansch. De letterkunde van het Soendaneesch is veel minder uitgebreid dan die van het Javaansch, en in veel opzichten onder den invloed der laatste ontstaan. Het Soendaneesch wordt tegenwoordig hoe langer hoe meer met Latijnsche karakters geschreven en gedrukt; voor de oudere litteratuur zijn Jav. karakters, voor de Moh. godsd. litteratuur Arab. karakters gebruikt. (Zie ook PREANGER). De inl. nijverheid heeft op W.-Java geen groote beteekenis; een uitzondering maakt de Tangëransche hoedenindnstrie, die echter geheel onder Europ. leiding staat. Een eigenaardig oud-Soendaasch batik-procédéis door Pleyte (zie litteratuuropgave) beschreven.
Litteratuur: o. a. S. Coolsma, West-Java; Dr. F. de Haan, Priangan; de Wilde, De Preanger-Regentschappen; C. M. Pleyte, De Inl. Nijverheid in West-Java; Mr. v. Vollenhoven, Het Adatrecht van N. I., p. 692 e. v.; Orgaan der Ned. Zendingsvereeniging. Voor de taal: werken van Coolsma, Grashuis, Gecrdink en Oosting.