Slokdarm - De s., die het nauwste gedeelte van het spijsverteringskanaal vormt, begint achter den bovenrand van het ringvormige kraakbeen van het strottenhoofd, als onmiddellijke voortzetting van de keelholte ter hoogte van den 5den halswervel en strekt zich als een 26 tot 30 c.M. lange, in sagittale richting (van voor naar achteren) afgeplatte buis tot ongeveer den 11den borstwervel uit, waar hij in de maag overgaat. Hoewel zijn dwarse afmeting slechts 1.5 c.M. bedraagt, kan zijn lumen bij doorgang van het spijsbrok tot op 3-3.5 c.M. verwijd worden, omdat hij met los bindweefsel met de achter hem gelegen wervelkolom is verbonden en doordat de luchtpijp, aan welker achterzijde hij in het halsgedeelte ligt, van achteren niet door kraakbeen maar door bindweefsel is gesloten. Men kan aan den oesophagus drie deelen onderscheiden: een halsstuk, een borstdeel en een klein buikstuk. Zijn lumen is niet gelijkmatig wijd, maar vertoont 4 vernauwingen, n.l. één aan het begin achter het ringvormige kraakbeen van den larynx (strottenhoofd), de tweede achter den linker bronchus (luchtpijpsvertakking), de derde dicht daaronder, namel. achter den boog van de aorta (groote borstslagader), terwijl de vierde zich onmiddellijk boven de maag bevindt; slechts zeer zelden bezit hij aan het ondereinde boven de maag een uitzetting, een soort voormaag.
In het halsgedeelte ligt de s. aanvankelijk juist achter de trachea, doch, naar beneden verloopend, plaatst hij zich een weinig links daarvan. In het borstdeel verlaat hij de wervelkolom, loopt spiraalsgewijze om de aorta, gedeeltelijk door het rechter borstvlies en blijft dan verder vóór de aorta liggen. De wand bestaat uit een slijmvlies, submucosa, en spierlaag. Zie hiervoor de afbeelding bij het artikel slijmvlies. Een meer dan normale afscheiding van slijm in den s. is als hartwater bekend.