Scheepsverklaring - Elk schipper is gehouden, binnen 3 dagen na den dag zijner aankomst in een haven, aan den kantonrechter of buitenslands aan den bij art. 380 K. daarvoor aangewezen ambtenaar zijn journaal te vertoonen en een verklaring van zijn reis af te leggen, inhoudende :
1. plaats en tijd van vertrek ;
2. genomen koers ;
3. de gevaren, welke hij geloopen heeft, de ongeregeldheden, welke aan boord hebben plaats gehad en de andere merkwaardige omstandigheden van zijn reis (art. 379 K.).
Daarbij moet hij een exhibitum op zijn journaal doen stellen (art. 381 K.). — Ingeval van schipbreuk, van het inloopen in een noodhaven of van schade moet de schipper bovendien op de eerste plaats zijner aankomst een buitengewone scheepsverklaring afleggen, waarbij een voldoend aantal personen van de bemanning ten genoegen van den ambtenaar, die de verklaring ontvangt, moet aanwezig zijn (art. 383 K.). — Alle verklaringen, welke tot bewijs van geledene verliezen, rampen, schaden of van eenige vordering, hoe ook genaamd, moeten strekken, moeten door hen, die ze hebben afgelegd, met eede bevestigd zijn of worden voor de daartoe bevoegde macht, welke den schipper, de officieren en scheepsgezellen en zelfs de passagiers, omtrent de feiten en omstandigheden kan ondervragen en daartoe kan oproepen. Tegenbewijs staat aan alle belandhebbenden vrij (art. 384 K.). — Zie nog artt. 369, 446 en 450 K. — De voorschriften omtrent de scheepsverklaring gelden niet voor de binnenschipperij, bedoeld in art. 749 K. (zie BINNENSCHEEPVAART onder b ; art. 753 K.). — Zie omtr. de sch.verkl. Proefschriften van Mrs. Th. A. Ruys (1863) ; J. B. F. van Hasselt (1894) ; A. Brand (1912) en J. Nolen (1915).