Orakel - (Lat. oraculum), bet. oorspr. spreekplaats, daarna de plaats waar de godheid zijn uitspraken geeft, eindelijk een dgl. uitspraak zelf. In de Oudheid placht men den wil der goden uit te vorschen uit de vogelvlucht, uit de ingewanden der offerdieren, uit verschijnselen in het vuur bij het offeren of in het water van heilige bronnen, waarin men daartoe voorwerpen wierp, uit getrokken lootjes of planeten (vooral in Italië), uit weêrverschijnselen, waarbij later de uit het Oosten stammende astrologie kwam, uit de chiromantie, d. i. de kunst om uit de hand te voorspellen.Al deze vormen behoorden tot de artificiosa divinatio en vereischten zekere bijzondere studie.
Tot de naturalis divinatio, d. w. z. de verschijnselen, die zich ongevraagd voordeden, behoorden de droomuitleggingen de doodenorakels(beidereeds bij Homerus). Zooals men de zielen van afgestorvenen tot voorspellen kon dwingen, zoo kon men ook de godheid er toe brengen om den menschen te woord te staan. Zoo verkondigden sommige goden van oudsher door vaste orakels den menschen de toekomst, b.v. Zeus te Dodona door het ritselen der bladeren van den heiligen eik, Apollo te Delphi door de tengevolge van uit een kloof opstijgende dampen in geestvervoering gebrachte priesteres (Pythia). Priesters (prophetai) legden de uitspraken uit. Daarbij de voorspellingen der Sibyllen, die in de Sibyllijnsche boeken waren vervat. Eerst keizer Theodosius heeft de oude orakelkunst verboden.