Ongevallenverzekering - Door verzekering kan men zich dekken tegen de geldelijke gevolgen van een ongeval, waardoor men wordt getroffen (Fr. Assurance réparation) of van de aansprakelijkheid voor ongevallen, welke een ander treffen (Fr. Assurance responsabilité). Aan een ongevallenverzekering hebben o. a. in het bijzonder behoefte de arbeiders in de industrie, voor zoover deze hen aan bijzondere gevaren blootstelt.
Veelal echter zijn zij niet of nauwelijks in staat de premiën der verzekering zelf te betalen, terwijl het ook niet billijk is, dat zij de lasten dragen van het bijzondere risico aan het bedrijf van hun werkgever verbonden. Daar echter de werkgevers in den regel de verzekering hunner arbeiders niet vrijwillig op zich namen en met het oog op de onderlinge concurrentie dikwijls ook niet elk afzonderlijk op zich konden nemen, is in vele landen deze tak van verzekering door den Staat ter hand genomen. Veelal werden de werkgevers met de kosten belast. Duitschland gaf in 1884 het voorbeeld. Hier te lande werd bij de Ongevallenwet van 2 Jan. 1901, Stb. 1, laatstel. gew. 2 Mei 1921, Stb. 700 (de gew. tekst werd bekend gemaakt bij K. B. van 28 Juni 1921, Stb. 819), een wettelijke verzekering van werklieden tegen geldelijke gevolgen van ongevallen ingevoerd. Verzekeringsplichtig zijn alle bedrijven, voor zoover zij niet bij de wet van den verzekeringsplicht zijn vrijgesteld (art. 11). Niet verzekeringsplichtig zijn de bedrijven van landbouw, veehouderij, tuinbouw en boschbouw, het bedrijf van personen- of goederenvervoer met schepen, welke niet in den regel hetzij de rivieren en binnenwateren bevaren, hetzij van een plaats hier te lande naar een andere plaats hier te lande varen, en het visschersbedrijf, uitgeoefend buiten rivieren en binnenwateren, als regel buiten het gezicht der Ned. kust (art. 12). De verzekering strekt zich uit tot alle ongevallen, den getroffene in verband met zijn dienstbetrekking overkomen (art. 1). — Met de uitvoering der wet is belast de Rijksverzekeringsbank, gevestigd te Amsterdam (art. 1 der wet van 9 Oct. 1920, Stb. 780, houdende organisatie der R. V. B.; zie ook K. B. van 6 April 1921, Stb. 670). — Deze verleent bij een ongeval genees- en heelkundige behandeling of vergoeding daarvoor volgens regelen vastgesteld bij K. B. van 14 Juli 1902, Stb. 153, laatstel. gew. 18 Mrt. 1909, Stb. 76; gew. tekst Stb. 1909 no. 86 (art. 14).
Is de arbeider den derden dag na het ongeval nog niet in staat zijn gewone werk te verrichten, zoo kent de R.V.B. hem daarenboven gedurende ten hoogste 6 weken een tijdelijke uitkeering toe van 70 % van zijn loon (art. 15 ; zie voor wat de wet onder loon verstaat art. 5). Is de arbeider na 6 weken nog geheel of gedeeltelijk ongeschikt tot werken, zoo ontvangt hij van de R.V.B. een geregelde uitkeering, rente genaamd, groot 70 % van zijn loon in geval van geheele ongeschiktheid tot werken en bij gedeeltelijke ongeschiktheid gelijk aan een gedeelte dier 70 % in verhouding tot de verloren geschiktheid (art. 16; zie ook art. 17, dat de mogelijkheid opent voor een uitkeering van 100 % van het loon). Indien bij den getroffene nog niet een althans voorloopig blijvende toestand is ingetreden, wordt, indien overigens tot het toekennen eener rente termen zijn, een voorloopige rente toegekend. Hetzelfde kan ook geschieden, indien de rente niet dadelijk definitief kan worden vastgesteld (art. 72). Bij de beoordeeling der geschiktheid tot werken, moet rekening worden gehouden met zoodanigen arbeid, als voor de krachten en bekwaamheid van den getroffene is berekend en als met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen (art. 18). Heeft het ongeval den dood van den getroffene ten gevolge, zoo keert de R.V.B. een bedrag uit voor begrafeniskosten en kunnen de nagelaten betrekkingen aanspraak maken op bepaalde uitkeeringen, welke echter te zamen nimmer meer dan 60 % van het loon kunnen bedragen (artt. 19—24). Wanneer na de vaststelling eener rente feiten of omstandigheden bekend worden, welke, indien zij daarvóór bekend waren geweest, van invloed zouden geweest zijn bij het nemen der beslissing, of wanneer de toestand welke den maatstaf vormde voor het toekennen, weigeren of beëindigen van een rente, verandering ondergaat, kan herziening plaats hebben (art. 75). — Heeft de getroffene opzettelijk het ongeval veroorzaakt, zoo heeft geenerlei uitkeering plaats; heeft hij het ongeval in dronkenschap veroorzaakt, zoo worden de uitkeeringen, waarop hij zelf recht heeft, tot op de helft verminderd (art. 26). Op straffe van verval van elke uitkeering, moet de getroffene, zoo dikwijls de R.V.B. dit wenscht, zich aan een ondervraging of een onderzoek onderwerpen (art. 27). — De verzekeringsplichtige bedrijven zijn bij K. B. van 18 Juni 1909, Stb. 189, laatstel. gew. 2 Mei 1921, Stb. 704, ingedeeld in gevarenklassen naar evenredigheid van het gevaar, dat zij voor de verzekering opleveren.
Elke gevarenklasse bevat een aantal gevarencijfers, welke aan een der in die klasse ingedeelde bedrijven worden toegekend naar gelang van het daarin aanwezige gevaar (art. 29). Dit gevarencijfer beslist over de premie door elk bedrijf te betalen. De premie wordt uitgedrukt per gulden betaald arbeidsloon (art. 40). In verband hiermede en ter vaststelling van het loon van iederen arbeider moeten de werkgevers geregeld loonlijsten bijhouden (art. 43). — Op aandringen van de Eerste Kamer (zij vond dit punt zóó belangrijk, dat zij de wet eerst heeft verworpen, omdat het er niet in stond) is in de wet voor de werkgevers de mogelijkheid geopend om hetzij zelf het risico der verzekering hunner werklieden te dragen, hetzij dit over te dragen aan een naaml. venn. of rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging (art. 54). Dienovereenkomstig is van particuliere zijde de Werkgeversrisicobank opgericht, welke het genoemde risico op zich neemt. Ook indien de werkgever het risico zelf draagt of heeft overgedragen worden alle uitkeeringen vastgesteld en toegekend door de R.V.B. (art. 70).
Uitbetaling geschiedt op de postkantoren (art. 76). De Staat stelt zich voor de uitbetaling aansprakelijk (art. 96). Zie voor het beroep van beslissingen der R.V.B. artt. 81—86 en BEROEPSWET. — Ter waarborging van uitkeeringen aan schepelingen en hun nagelaten betrekkingen in verband met ongevallen aan de eersten overkomen tengevolge van of in verband met gebeurtenissen onmiddellijk voortvloeiende uit den Wereldoorlog, werd bij de wet van 8 Mei 1915, Stb. 214, tijdelijk een oorlogzeeongevallenverzekering ingesteld. Bij de wet van 27 Juni 1919, Stb. 415, werd de werking der wet niet langer tot oorlogsgevallen beperkt. In verband daarmee werd ook de titel der wet gewijzigd en heet zij voortaan Zeeongevallenwet 1919. Te harer uitvoering strekt een K. B. van 10 Sept. 1919, Stb. 563. — Voor zoover de ongevallenverzekering van arbeiders elders dan bij de R.V.B. plaats heeft, geschiedt zij veelal bij collectieve overeenkomst van den werkgever met de verzekeringsmaatschappij.