O’Connor (Feargus Edward), Iersch volksleider, geb. te Cork 1794, overl. te Londen 1855, van aristocratische afkomst, leefde een tijdlang als edelman op zijn landgoed, waar hij velerlei landbouwproefnemingen deed, trad later in de rechtspractijk en wierp zich toen in de volksagitatie van zijn ontevreden land. Sinds 1832 ijverde hij in en buiten het parlement met ongemeene welsprekendheid voor de belangen der arbeiders en schreef vanaf 1837 opwindende artikelen in zijn blad „The Nothern Star”, om vele handteekeningen te winnen voor het arbeidersprogram of Charte, in 1837 opgesteld, dat evenwel telkens als petitie in 1839, ’42 en ’48 door het Lagerhuis werd afgewezen. (Zie CHARTISME). Bij ’t gewelddadig oproer te Birmingham, dat volgde op de eerste afwijzing, werd O. met vele hoofdmannen gevangen genomen.
De monsterpetitie van ’48 met, zooals het heette, meer dan 5 millioen handteekeningen, die bij telling minder dan 2 m. bleken, waaronder nog vele waardelooze, lastte O. op het laatste oogenblik af. Door overspanning en bespotting tot waanzin vervallen, eindigde O. zijn laatste drie jaren in een gesticht.