Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Klimplanten

betekenis & definitie

Klimplanten zijn planten, wier stengels de noodige stevigheid missen om zelf naar boven te groeien, maar die dit doen met behulp van andere planten, waarlangs zij naar boven klimmen. Men vindt ze uitsluitend in boschachtige streken, het krachtigst ontwikkeld in de tropen. Tegenover de gevallen, waar de k. zelf actief meehelpen bij het klimmen, b.v. door slingerende stengels, luchtwortels, ranken of haken, staan er andere waar stekels of weerhaken aanleiding zijn, dat de lange stengels blijven hangen tusschen andere planten in, zooals bij ons bij het kleefkruid, de bramen, in de tropen de klimpalmen of rotans.

Wanneer de stengels houtig worden, spreekt men van lianen, welke term ook wel eens op alle klimplanten wordt toegepast. In engeren zin zijn dus de kamperfoelie en de klimop lianen. Vele lianenstengels zijn buigzaam als touwen, wat zij te danken hebben aan een zeer afwijkenden bouw van hun houtlichaam, dat in deelen gesplitst is, vergelijkbaar met de struktuur van een kabeltouw.

In den siertuin wordt van tal van k. gebruik gemaakt. Onder de eenjarige zijn van belang Convolvulus tricolor, Lathyrus odoratus, Tropaeolum majus en Ipomoea, die dienen voor het doen begroeien van terrasmuren en omheiningen. Zeer hooge omheiningen kan men bedekken met sierkalebas (Cucurbita-soorten), de eenjarige Japansche Hop (Humulus japonicus) en de meerjarige gewone Hop (Humulus Lupulus). Voor het begroeien van altijdgroene hagen gebruikt men de meerjarige Oost-Indische kers (Tropaeolum speciosum) en de Siererwt (Lathyrus latifolius). Het gebruik der houtige k. is afhankelijk van de wijze, waarop ze klimmen. De windende soorten