Kaliumhydroxyde - bijtende potasch, kalihydraat, bijtende kali, in oplossing ook kaliloog geheeten; met een Germanisme Ätzkali, een Gallicisme caustische kali of -potasch, KOH; oorspronkelijk na de ontdekking van het kalium als oxyd beschouwd, is de samenstelling eerst door D’Arcet, Berthelot, Gay Lussac en Davy vastgelegd, werd vroeger uitsluitend bereid door koken van een potaschoplossing met gebluschte kalk en indampen van de verkregen heldere oplossing, tegenwoordig in hoofdzaak door electrolyse van kaliumchlorideoplossing, waarbij als tweede product chloor ontstaat. Het wordt meestal in gesmolten toestand in vormen gegoten en als pijpen of stukken in den handel gebracht. Het vormt dan witte meest stralige kristallen, of aan de lucht zeer gemakkelijk vervloeiende massa’s. In water lost het onder groote warmte-ontwikkeling op en wel kunnen in 100 gram water bij 20° 112 gr. k. worden opgelost.
Het k. is een van de sterkste basen. De oplossing in water heeft sterke basische eigenschappen, smaakt dus loogachtig, werkt verzeepend op vetten, tast tal van organische stoffen, o. a. dierlijke weefsels sterk aan; vandaar de naam bijtend; absorbeert koolzuur, vormt met zuren gemakkelijk zouten. Het lost in alkohol gemakkelijk op. Het vindt in de chemische analyse toepassing en ook voor de bereiding van zeep in de techniek. De technische bereiding van k. is geheel analoog aan die van natriumhydroxyde. De electrolytische bereiding levert gunstiger rendementen dan bij natriumhydroxyde, de zuiver chemische, uit potasch en kalk, min der gunstige. Het overgroote deel van alle geproduceerde k. wordt gebezigd voor de fabrikatie van zachte zeep. Het komt meestal gesmolten in ijzeren trommels a 350 K.G. in den handel, grootendeels uit Engeland en Duitschland.