Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Jodium

betekenis & definitie

Jodium - van ἰο-ειδής (Grieksch vioolkleurig naar de kleur van de damp), scheikundig element, symbool J, atoomgewicht 126,93, in 1811 door Courtois ontdekt en het eerst door Gay Lussac nauwkeuriger onderzocht. Oorspronkelijk werd, evenals bij chloor en broom, aangenomen, dat het een zuurstofverbinding was. Het komt in de natuur buitengewoon verspreid voor, doch nergens in groote hoeveelheden. De vaste aardkorst bevat volgens schattingen ± 10,5 proc.

Jodiummineralen zijn alleen het jodyriet AgJ en de jodiden van enkele andere metalen, welke voorkomen in de geoxydeerde gedeelten van sommige ertsgangen. J. komt verder voor in alle aardsche wateren; het water, dat uit petroleumbronnen wordt opgepompt is dikwijls duidelijk j.-houdend; geringe hoeveelheden zijn vervat in de gassen der fumarolen. De Chileensche salpetersteen en fosfaat bevatten j., zoodat de ruwe chilisalpeter 0,01—0,5 % natrium jodaat bevat. Het gehalte van het zeewater is van de orde 10,3 %, welk gehalte echter te klein is om met voordeel direct het j. er uit te bereiden. De verschillende zeeplanten verzamelen het evenwel in haar organisme en de asch van deze algen, in Schotland kelp en in Normandië varek of varen genoemd, was de eenige joodbron, welke van 0,4 tot 1,7 % jood bevat. In de laatste jaren was deze van weinig belang geworden, doch sinds 1912 is zij weer opnieuw tot bloei gekomen, door de exploitatie van de reuzenwieren op de Atlantische kust van de Vereenigde Staten (zie KALIPROBLEEM).

Naast veel chloorkalium bevatten deze wieren n.l. ook veel j., dat daaruit door electrolyse aan de anode kan worden gewonnen. Daarnaast heeft zich de veel gewichtiger bereiding uit de moederloog der natronsalpeter, welke natriumjodaat bevat, ontwikkeld. Het bevatten van jodium is niet uitsluitend een eigenschap der zeeplanten, daar alle planten jood, organisch gebonden, bevatten, welke jodium een bestanddeel schijnt te zijn van het chlorophyl. Ook het dierlijk organisme bevat jood. Bij hooger georganiseerde dieren speelt het als thyrojodin gebonden een rol in de schildklier en spelen joodpreparaten bij de therapie der schildklierziekten een overwegende rol.

—Bereiding. Jodium wordt technisch bereid uit de moederloogen der Chilisalpeter, door de vloeistof, welke het jodium in den vorm van natriumjodaat bevat, met een mengsel van natriumsulfiet en bisulfiet te behandelen, waarbij het jodium zich afscheidt, en na filtratie en sublimeeren, technisch zuiver is. Men schat de opbrengst van deze bron op jaarlijks 500.000 K.G. Zoo noodig zou evenwel aanzienlijk meer uit de moederloog verkregen kunnen worden. Jodium uit joodhoudende bronnen wordt b.v. op Java als koperjodium vastgelegd en dit op j. verwerkt. Uit de kelp of varek worden de zouten uitgeloogd en na uitkristalliseeren van de overmaat chloorkalium en kaliumsulfaat door zwavelzuur afgescheiden. Het ruwe j., dat steeds nog een zeker percentage chloor en broom bevat, kan door sublimatie met joodkalium en kalk zuiver gemaakt worden. Het vormt bij gewone temperatuur zwarte schubben met grauwachtigen, metallischen glans. Het kristalliseert in het rhombische systeem. De kristallen zijn zacht, smelten bij 114° tot een bijna zwarte vloeistof, welke in zeer dunne lagen bruin ziet, terwijl het kookpunt op ± 184° ligt.

In open vaten verhit, sublimeert het j. De damp is fraai violetkleurig. Even boven het kookpunt bevat het molecule twee atomen, doch dissocieert, zoodat bij ± 1200° reeds meer dan 25 % gedissocieerd is en bij 3000° practisch totale dissociatie optreedt. In water lost j. bij gewone temperatuur slechts tot een bedrag van 0,25 gr. per L. op en geeft een geelbruin gekleurde oplossing, joodwater genoemd. De oplosbaarheid wordt sterk verhoogd door toevoegen van jodiden (joodionen), daar zich weinig bestendige J3-ionen vormen. Men maakt hiervan gebruik om geconcentreerde waterige joodoplossingen te bereiden. In organische oplosmiddelen is j. veel sterker oplosbaar. Hierbij vormen zich oplossingen, die bruin of violet gekleurd kunnen zijn. Zoo zijn de oplossingen in glycerine, aether, alkohol, bruin gekleurd, die in benzol, zwavelkoolstof, chloroform, tetrachloorkoolstof violetachtig.

De alkoholische oplossing dient als jodiumtinctuur voor pharmaceutisch gebruik, terwijl de oplossingen in de niet-waterige oplosmiddelen, speciaal zwavelkoolstof en tetrachloorkoolstof, worden toegepast om j. uit waterige vloeistoffen uit te scheiden, resp. daarin aan te toonen. In zijn chemische eigenschappen komt j. met de andere halogenen overeen, met deze beperking, dat de affiniteit tot waterstof en metalen geringer is. Met zuurstof kan het niet direct worden verbonden. De eenige bekende verbinding van j. met zuurstof J205 wordt langs indirecten weg uit joodzuur verkregen. Van de halogenen verbindt j. zich met fluoor en met chloor. Het bestaan van verbindingen met zwavel is twijfelachtig. De langs een omweg gevormde verbinding met stikstof, joodstikstof, is hoogst explosief. Een oplossing van gele phosphor in zwavelkoolstof met een joodoplossing samengebracht, levert een mengsel van PJ3 en PJ5.

Verbinding met metalen heeft alleen bij kalium op heftige wijze, zelfs met explosie, plaats; bij natrium belet een gevormde huid verdere inwerking. Kwikdampen geven met j. het gele joodkwik, terwijl koper, zink, zelfs zilver, door j. in oplossing worden aangetast. Met waterstof verbindt j. zich zelfs onder katalytischen invloed vrij moeilijk tot joodwaterstof. De gemakkelijkheid, waarmede j. in organische verbindingen waterstof vervangt en omgekeerd zelf plaats maakt voor andere groepen, maakt het een geliefd hulpmiddel bij organische synthesen. De eigenschappen der j-ionen, die uit joodwaterstof en de daarvan afgeleide zouten in waterige oplossing ontstaan, vertoonen groote overeenkomst met chloor- en broomionen. Over het algemeen is de oplosbaarheid kleiner, de kleur hooger, terwijl er een groote neiging tot het vormen van complexen aanwezig is. — Analytisch wordt j. aangetoond door de intense blauwkleuring, die het met een stijfseloplossing geeft onder vorming van z.g. joodstijfsel, en door het vrije element met een organisch oplosmiddel als zwavelkoolstof of tetrachloorkoolstof uit de waterige vloeistof uit te schudden, waarbij het met violette kleur in oplossing gaat. — Quantitatief bepaalt men j. bij voorkeur titrimetrisch. (Zie JODOMETRIE). — Jood-ionen kan men aantoonen, doordat zij met zilver-ionen onoplosbaar geel joodzilver geven en doordat een oxydatie-middel vrije j. afscheidt. — Het vrije element vindt toepassing in de geneeskunde en bij chemische synthesen. — Van de verbindingen zijn vooral belangrijk joodwaterstof, joodkalium, joodzilver, joodzuur en de jodaten van kalium.

< >