James (william) - Amerik. wijsgeer, 1842— 1910, zoon van een Swedenborgsch predikant, studeerde vooral natuurwetenschap en medicijnen en werd aan de Harvard-Universiteit hoogleeraar achtereenvolgens in de fysiologie, psychologie en filosofie. Hij is beïnvloed vooral door Hume, Mill, Spencer, Darwin, daarbij door Lotze en Renouvier. Zijn werken werden en worden in Amerika en in Europa veel gelezen, waartoe ook bijdraagt: zijn pakkende, levendige, geestige, soms al te populaire schrijfwijze. Vooral als psycholoog is J. van beteekenis.
Al kan ook de metafvsika komen tot een onsterfelijke ziele-substantie, toch heeft de psychologie zich te beperken tot den samenhang, het parallélisme der psychische met de fysiologische voorvallen. J. bestrijdt de „atomistische” psychologie en de mechanische associatiever. Het diepste in ons is de wil. Deze is een bevel, een beslissing, een toestemming. Het bewustzijn is krachtens zijn natuur impulsief, en motorisch. De gemoedsbewegingen zijn geen oorzaken, maar gevolgen van organische (vasomotorische) toestanden. „Wij zijn treurig, omdat wij weenen; toornig, omdat wij er op los slaan; verschrikt, omdat wij sidderen.” „Zonder de lichamelijke toestanden, die op de waarneming volgen, zouden de laatsten een zuiver intellectueel karakter hebben.”— In de kennisleer huldigt J. een „radikaal empirisme”. Ook het mathematische en logische moet door de ervaring geverifieerd worden. Natuurwetten zijn geen absolute wezenheden, maar „onveranderlijke gewoonten” der dingen zelf. — J. is de beroemdste vertegenwoordiger van het zoogenaamde Pragmatisme (zie aldaar), volgens hetwelk de waarheid onzer theoretische oordeelen bepaald wordt door hunne praktische bruikbaarheid.
Theorieën zijn slechts werktuigen, wier waarde bestaat in wat zij praesteeren („power to work”). Dit pragmatisme wendt James ook aan op do religie, waarbij hij het intellectualisme en rationalisme bestrijdt en opkomt voor de rechten van het persoonlijke doorleven. Het geloof (belief) is werkelijkheidsbesef (sense of reality). Er bestaat een wil om te gelooven (will to believe). „Wij eischen op: een gesteldheid van het heelal, waarop onze gevoelens en activiteitsdriften passen.” J.’s boeiend werk „The variety of religicans experienee 1902: maakte een geweldigen opgang en gaf den stoot tot talrijke onderzoekingen op het gebied der relig. psychologie. Vooral door zijn onderbewuste doorlevingen (’t subliminale Ik) staat de mensch in betrekking tot de bovenzinnelijke wereld, tot het goddelijke. De mystieke doorlevingen en zelfs de pathologische visioenen hebben voor hem, die ze doorleeft, volle werkelijkheidswaarde en kunnen, niettegenstaande hunne abnormiteit, heel goed op een realiteit buiten hen heenwijzen. De religie is waar, als zij het geestelijke leven bevordert. Wij hebben het positieve besef, dat wij van het kwade verlost worden, doordat wij met een hoogere wereld in verbinding treden.
De wilsvrijheid beteekent dit „dat in onze wereld iets nieuws ontstaat”, dat de toekomst niet een bloote herhaling en navolging van het verleden is. De werkelijkheid verandert; zij wordt niet in één zin door de vroegere toestanden bepaald.— In deze en andere opvattingen stemt James samen met Bergson, wiens werken hij later leerde kennen en dien hij o. a. in zijn Pluralistic Universe (1909) met geestdrift als een der grootste denkers en als een wijsgeerig hervormer begroette. — Geschriften (behalve de twee genoemde en vele belangrijke opstellen in Tijdschriften): The feeling of effort (1880); Principles of Psychology (2 dln. 1890). Een kortere bewerking van dit boek: Brief er Course (1892); Will to believe and other Essays in popular Philosophy (1897); Human Immortality (1898); Talks to Teachers (1899); Pragmatism (19Q7); The meaning of truth (1909); The moral equivalent of War (1910). Memories and Studies 1911). Eenige dezer werken zijn in 't Duitsch, Fransch, Russisch enz., vertaald. Vgl. Höffding, Moderne Philosophen (1905).