Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Irvingianen

betekenis & definitie

Irvingianen - de naar Edw. Irving genoemde aanhangers der Apostolisch-Katholieke kerk. In 1826 werden in verschillende deelen van Engeland, vooral onder leiding v. d. predikant J. Haldane Steward, prayer meetings gehouden om een vernieuwde uitstorting v. d. H. Geest, terwijl in het zelfde jaar de Albury-conferences een aanvang namen, waar men samenkwam tot het onderzoek der profetische schriften. Men geloofde, dat de tegenwoordige christelijke bedeeling ten einde spoedde en het duizendjarig rijk nabij was.

De rijke bankier H. Drummond stichtte ter verbreiding dezer ideeën een eigen tijdschrift en Irving predikte in dezen zin over den val van Babel en over nieuwe openbaringen Gods. Als zulke openbaringen en als bewijs van de naderende uitgieting des H. Geestes zag men de in Schotland veelal voorgekomen en in haar geloofwaardigheid niet heel zekere dweepzuchtige gebedsgenezingen, profetieën en het spreken met nieuwe tongen (glossolalie). Daar zich zulke verschijnselen ook in Irvings gemeente voordeden, ontzette hem het presbyterie uit zijn ambt en Irving zag zich genoodzaakt een eigen gemeente te stichten. Intusschen was ook reeds de organisatie der nieuwe kerk begonnen. De vernieuwing van het apostelambt en van de andere in de H. Schrift genoemde ambten werd als de levensvoorwaarde voor de ontwaking der kerk beschouwd. Er werden 12 apostelen aangesteld door profeten, die onder de volgelingen opstonden.

Deze apostelen, als bestuurders en verzorgers der kerk, wijdden nu (volgens Ef. 4 : 11) evangelisten en herders of Engelen (Openb. 2 :1, 8 v.v.). Sedert 1836 trachtten de I. ook buiten Engeland, in Nederland en Duitschland, bekeerlingen te winnen, zoodat zelfs de hoogl. Thiersch te Marburg († 1885) zich bij hen aansloot. Een ijverige propaganda in Zwitserland, Duitschland en de omliggende landen, begunstigd door de pessimistische strooming des tijds, bracht in vele plaatsen kleine vereenigingen van geloovigen bijeen, die meest in de officiëele kerken bleven, maar eigene kapellen hielden en de sacramenten bedienden en op de toekomst des Heeren wachtten, er zeker van, dat alle andere kerken „Babel” waren en alle nietIrvingianen aan het oordeel vervallen waren, terwijl zij zeker in heerlijkheid met Christus heerschen zouden. Vgl. J. N. Kohier, Het Irvingisme, Een hist. crit. proeve (1870); Edw. Miller, The history and doctrines of Irvingism, or of the so called catholic and apostolic church (2 vol. 1878); E. Ad. Rosstenscher, Der Aufbau der Kirche Christi auf den ursprünglichen Grundlagen (1871, 2. Aufl. 1886, een officiëele geschiedenis dezer secte).