Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Invaliditeitsverzekering

betekenis & definitie

Invaliditeitsverzekering, - verzekering welke recht geeft op een uitkeering of anderszins ingeval van invaliditeit. In 1889 heeft in Duitschland de staat zich deze verzekering aangetrokken voor zoover zij de arbeiders betreft. Andere landen zijn op dien weg gevolgd. Invaliditeit kan het gevolg zijn van ouderdom, van ongeval en van ziekte.

Vandaar, dat i.v. soms met verz. tegen de gevolgen van een dier drie gebeurlijkheden wordt gecombineerd. Hier te lande zijn ouderdoms- en inv. verz. vereenigd in één regeling, vervat in de Invaliditeitswet van 5 Juni 1913, Stb. 205, laatstel. gewijzigd 21 Mrt 1919. Stb. 128. Zij strekt hare zorgen slechts uit tot de arbeiders, behalve dat ook nietarbeiders krachtens haar een vrije verzekering kunnen sluiten (art. 70); de arbeiders daarentegen zijn daartoe verplicht (art. 31), een verplichting gemakkelijk door hen te dragen, daar in den regel de werkgever de premie moet betalen (art. 186). Voor de uitkeeringen krachtens deze wet stelt de staat zich zonder eenig voorbehoud aansprakelijk (art. 28). Onder invaliditeit verstaat de wet den toestand van hem, die tengevolge van ziekte of gebreken buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheid is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse, waar hij arbeid verricht of het laatst verricht heeft, of op een naburige soortgelijke plaats een derde te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en van soortgelijke opleiding, op zoodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen (art. 72). Onder arbeider in den zin der wet wordt verstaan ieder die den leeftijd van 13 jaar heeft bereikt, niet in werkelijken militairen dienst is en in loondienst arbeid verricht binnen het Rijk en tegen loon van niet meer dan f 1200 per jaar (art. 4).

De wet trad in werking 3 Dec. 1913, voorl. echter alleen voor zoover de ouderdomsverzekering betreft (zie K. B. van 12 en 19 Juni en 25 Aug. 1913, Stb. 272, 281 en 359), voor het overige eerst zes jaren later (zie art. 411 der wet, gew. bij de wet van 29 Juni 1916, Stb. 341, en K. 'B. van 27 Mei 1H9, Stb. 268).

Zie ook OUDERDOMSVERZEKERING.

< >