Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

IJselstein

betekenis & definitie

IJselstein - Gem. in Utr. aan den Holl. IJsel, groot 2229 H.A., alles rivierklei, met 4400 inw., die aan landbouw en veeteelt doen, benevens aan steenbakkerij en touwslagerij. De gem. bevat het stadje IJ. en eenige buurten, als Eiteren en Achthoven. Het stadje IJ. met 2400 inw., werd omstreeks 1340 met stedelijke rechten begiftigd en in 1390 met muren, poorten en torens versterkt.

Het dankt zijn opkomst aan het kasteel van de heeren van IJ., dat aan de overzijde der rivier (rechteroever) stond, en waarvan nog de toren over is. Deze heerlijkheid IJ. wordt reeds in 1267 genoemd en behoorde toen aan Arend van Amstel, een jonger broer van Gijsbrecht. De heerlijkheid kwam omstreeks 1377 in bezit van het huis Egmond en in 1551 aan dat van Oranje, doordat de Prins (Willem de Zwijger) huwde met Anna van Egmond; hij liet de heerlijkheid voortaan baronie noemen, welken titel zij tot 1795 gevoerd heeft. In 1801 bij Holland gevoegd, kwam zij vier jaar later weer bij Utrecht. In de Herv. Kerk bevindt zich een beroemd praalgraf van vier Heeren en Vrouwen van IJselstein. Bij den brand in 1911, waarbij de kerk en gedeeltelijk ook de toren, vernield werden, werd ook het monument beschadigd, maar het is op deskundige wijze gerestaureerd.