Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hoffmann

betekenis & definitie

Hoffmann - 1) August Heinrich, Duitsch dichter, bekend onder den naam H. von Fallersleben, 1798-1874, van wien vele vaderlandsche, kinder-, drink- en „Wander-” liederen sedert 60 jaar en langer door hun innigen eenvoud tot de meest gezongen Duitsche liedjes behooren, al is ook geen van alle hooge poëzie. Het bekendst zijn: Treue Liebe bis zum Grabe; Deutschland, Deutschland über Alles (1841); Wie könnt ich dein vergessen; Nachtigall, Nachtigall, wie sangst du so schön; Morgen kommt der Weinachtsmann; Wo die Berge sich heben im Sonnenlicht, enz. Zijn Unpolitische Lieder (1840 en ’42) en talrijke latere politieke gedichten baarden als revolutionnaire spotdichten opzien, doch hebben eigenlijk weinig oproerigs en ook geen dichterlijke waarde. Belangrijker, vooral voor Nederland, was H.’s werkzaamheid op het gebied der Oud-Nederl. letteren: hij is degene, die den stoot heeft gegeven tot de wetenschappelijke beoefening van de Mnl. letterk. door zijn nasporingen in bibliotheken en archieven, waarvan de Horae Belgicae (7 dln. 1831-62) de vrucht zijn.

2) Christiaan Karel, Nederl. ontleedkundige en embryoloog, geb. 1841 te Heemstede, werd 1875 hoogleeraar te Leiden en overl. 1903. Verhandelingen: Over den anatomischen bouw van het reukslijmvlies, en Zur Anatomie der Echinen und der Spatangen, inaugurale rede: Arbeidsverdeeling der Natuur.
3) Ernst Theod. Amadeus, Duitsch schrijver, 1776-1822, langen tijd zeer bekend door zijn wild-phantastische spookverhalen, waarin de alledaagsche werkelijkheid telkens in een grillige droomwereld overgaat, die met boosaardige geesten en afgrijselijke gedaanten bevolkt is. De meeste zijner romans en vertellingen zijn als door een koortsachtige phantasie bedacht. H. besteedde als echt romanticus weinig zorg aan den vorm zijner verhalen, zoodat deze dikwijls verward eindigen, en hij had ook niet de gave zijn bedenksels aannemelijk te maken, zoodat zijn roem spoedig verbleekte. Het bekendst zijn nog gebleven: Fantasiestücke in Callots Manier (1815), Die Elixiere des Teufels (1816), Die Serapionsbrüder (1819-21) en Lebensansichten des Katers Murr (1822). — Op ’t gebied der toonkunst is H. met vrucht werkzaam geweest; van 1808 tot 1816 was zij zijn eenig middel van bestaan.

H. was toen als opera-dirigent werkzaam te Bamberg, Leipzig en Dresden. Van zijn talrijke opera’s schijnt Undine wel de belangrijkste te zijn geweest. H. componeerde bovendien orkest-, kamer- en zangmuziek, en schreef een aantal artikelen en opstellen op muzikaal gebied, waaruit een krachtige muzikale persoonlijkheid, grondige kennis en fijne smaak spreken. Een verzameling van die opstellen verscheen in 1896 bij H. v. Ende te Keulen.

4) Franz), Duitsch wijsgeer, 1804-1881, professor te Würzburg, geestdriftig apostel van den theosoof Baader, wiens werken hij uitgaf en ten deele verdedigde en verklaarde, schreef nog: Speculative Entwicklung der ewigen Selbsterzeugung Gottes (1835), Theismus u. Pantheismus (1861).
5) Friedrich, naast Boerhaave de beroemdste arts zijns tijds, geboren 1660 te Halle, was achtereenvolgens practiseerend arts, garnizoensdokter en keurvorstelijk hofmedicus te Minden, practiseerde 1688-93 te Halberstadt, zag zich in 1693 belast met de organisatie van de medische faculteit der nieuw-opgerichte universiteit te Halle, werd de eerste hoogleeraar in de geneeskunde hier, kreeg 1708 van koning Frederik I den post van lijfarts, keerde in 1712 van Berlijn naar Halle terug en overleed hier in 1742. H. maakte zich vooral verdienstelijk door wat hij deed voor de practische geneeskunde. Hij onderzocht vele minerale wateren en deed de genezende kracht daarvan beter kennen; enkele zijner preparaten, als het Liquor anodynus mineralis (Hoffmanndruppels), zijn nog heden algemeen in gebruik. H. behoorde tot de school der Iatromathematici. Zijn stelsel ter verklaring van het leven en van de ziekte-oorzaken, hoewel op valsche hypothesen steunend en op vele punten hoogst inconsequent, vond vele aanhangers, wijl hij de kunst verstond het zeer bevattelijk en aannemelijk voor te dragen. Hij schreef: Medicina rationalis systematica (9 dln., Halle 1718-40), Medicina consultatoria (12 dln. 1721-32); zijn Chymia rationalis et experimentalis werd gedrukt in 1794.
6) Hans, Duitsch schrijver, 1848-1909, wiens uitstekende novellen: Der Hexenprediger (1883), lm Lande der Phäaken (1884), Das Gymnasium zu Stolpenburg (1891), enz. en goede romans: Der eiserne Rittmeister (1890), Wider den Kurfürsten (1894), enz., hem tot een niet sterk, maar beminnelijk talent stempelen. Ook vele zijner gedichten munten uit door innig natuurgevoel, humor en bevallige taal en vorm.