Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hennep

betekenis & definitie

Hennep - (Cannabis sativa, zie plaat Vezelplanten I). Reeds de Chineezen verbouwden deze plant om van de vezels kleedingstukken te maken. Ook in onze streken is de teelt reeds zeer oud, hoewel jonger dan die van vlas. De verbouw is in Europa tot bepaalde centra beperkt.

Belangrijk is ze o. a. in Frankrijk, verder in Vlaanderen, den Elsasz, Baden, Württemberg, Noord-Italië, Hongarije, enz. In ons land is ze zeer onbeteekenend en hoofdzakelijk beperkt tot de Alblasser- en Krimpenerwaard en de Vijfheerenlanden. Nagenoeg verdwenen is ook de teelt voor eigen gerief, zooals die in vroeger tijd door vele landbouwers in de zandstreken op kleine perceeltjes werd uitgeoefend. — De h. is een zeer snel groeiende plant en eischt een vruchtbaren, diep lossen bodem. Zij bereikt een hoogte van 1,50—2 Meter. Uit vrees voor nachtvorsten is de zaaitijd in onze streken half Mei tot begin Juni. De hoeveelheid zaaizaad loopt sterk uiteen. Wenscht men fijne vezels, dan wordt veel zaaizaad genomen, 3 a 4 H.L. per H.A.; een kleinere hoeveelheid ± 2 H.L. geeft een holleren stand van planten, welke meer grove vezels bezitten en een hoogere zaadopbrengst geven. — H. is tweehuizig, zoodat het gewas een mengsel is van mannelijke (gellingen) en vrouwelijke (zaailingen) planten.

Alleen de laatste geven zaad. In den regel worden de gellingen afzonderlijk uitgeplukt, direct na het bloeien, terwijl de zaailingen terwille van den zaadoogst 4 a 6 weken later geoogst worden en korten tijd daarna gedorscht. De gedroogde stengels worden geroot en weer gedroogd, tot den winter bewaard en dan door schillen of braken de vezels (het „lint”) van de bast gescheiden. Men oogst per H.A. 5 a 600, van beteren grond 1000 a 1200 K.G. lint en 8 a 12 H.L. zaad van 50—53 K.G. — Al naar de grofheid der vezels dienen ze voor het maken van netten, kabeltouw, fijner touw, pakgaren, zeildoek, enz. — In warme streken (Afrika, Azië) wordt de h. verbouwd om den harsachtigen balsem, welke de vrouwelijke bloemgroepen en de bladeren uitzweeten. Uit dezen balsem wordt een bedwelmende drank (haschisch, quinnay of molah) bereid. Ten slotte worden de gedroogde bladeren in die landen veelvuldig door de inboorlingen gerookt.