Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Grondbezit en rechten op den grond in ned.- indië

betekenis & definitie

Grondbezit en rechten op den grond in ned.- indië - Te onderscheiden vallen A. de rechten der Inl. bevolking, B. de rechten der niet-Inlanders. A. Het meest omvattende algemeen-Indonesjsche recht op den grond is het beschikkingsrecht, toekomende aan een Inl. rechtsgemeenschap, hetzij een genealogische (b.v. een stam in Centraal-Borneo) of een territoriale (b.v. de dèsa op Java, de nagari in de Pad. Bovenlanden op Sumatra). In groote trekken uit het zich algemeen hierin, dat de leden van zulk een gemeenschap met uitsluiting van anderen het recht hebben, zich de producten van den grond binnen den beschikkingskring ten nutte te maken (inzamelen van boschproducten, jagen, visschen) en dien te ontginnen; niet-leden behoeven daartoe de toestemming van de rechthebbende gemeenschap, en moeten een recognitie betalen.

Ook met den ontgonnen grond blijft de rechtsgemeenschap bemoeienis behouden. Door uitoefening van het aan elk der leden toekomend ontginningsrecht ontstaan individueele rechten: bij primitieven, nog half-nomadischen landbouw, waarbij men, binnen den beschikkingskring, telkens een ander stuk grond in roofbouw exploiteert, eerst een tijdelijk genotrecht van de ontgonnen gronden; bij hooger ontwikkelden landbouw, vooral bij sawah-aanleg, het Inlandsch bezitrecht op den grond, vatbaar voor vererving en meestal voor vervreemding of verpanding. Dit Inlandsch bezitrecht blijft onderworpen aan het hoogere beschikkingsrecht der gemeenschap, zich in dit opzicht uitende o. a. in een verbod van vervreemding in sommige streken, meer algemeen in bemoeienis van het bestuur der gemeenschap met zulk een vervreemding; bevoegdheid van dit bestuur om ten algemeenen nutte over stukken van den ontgonnen grond te beschikken, enz. Naarmate de cultuur op hooger peil komt, verzwakt het beschikkingsrecht en wint het Inlandsch bezitrecht in kracht, of bevrijdt zich ten slotte er zelfs geheel van (rechten op de sawah’s op Bali). Ook door machtsmisbruik van Inl. despotische vorsten (Midden-Java, Lombok, enz.) kan het beschikkingsrecht geheel verdrongen zijn geworden; het Ind. Gouvernement heeft liet in theorie nimmer aanvaard (zie AGRARISCH BESLUIT), de uitingen daarvan echter zeer vaak wel, en bovendien meestal ernstig gestreefd naar eerbiediging van de Inl. rechten op den grond (art. 62 lid 5 Regeeringsreglement). Waar sterke invloed van een despotisch gezag zich deed gelden, bleef voor den landbouwer niet veel grooter recht over dan den grond als den zijnen te blijven bewerken, vaak tegen de helft van de opbrengst als belasting, een recht door Prof. van Vollenhoven bouwrecht genoemd; de rechten der z.g. erfpachters op de particuliere landerijen kwamen vóór ’t regl. van 1912 met dit bouwrecht overeen. — Terwijl, zooals boven opgemerkt, door machtsmisbruik der Jav. vorsten, van de grondrechten der bevolking in de Vorstenlanden niet veel is overgebleven, blijkt, dat overigens op Java de toestanden analoog waren aan hetgeen op de Buitenbezittingen wordt aangetroffen: het beschikkingsrecht, toekomende aan de dèsa, zich uitstrekkende over een kring van woeste gronden om de dèsa; bemoeienis van de rechtsgemeenschap ook met den ontgonnen grond enz.

De tegenwoordige toestand op Java is op het eerste gezicht echter geheel afwijkend van boven gegeven schets: op W.- en O.-Java z.g. erfelijk individueel bezit, waarbij de bezitters het recht hebben, volkomen vrij over hun grondstuk te beschikken, op M.-Java daarnevens ook communaal bezit, te onderscheiden in a. comm. bezit met vaste aandeelen en b. comm. bezit met rouleerende aandeelen of periodieke verdeeling; bij a. blijven de aandeelen gedurende het leven van den rechthebbende in zijn bezit, en gaan bij sterfgeval gewoonlijk over op de rechthebbenden op de erfenis; bij b. wordt het areaal van een dèsa om een zeker aantal, b.v. 3 of 7 jaren, onder de deelgerechtigden verdeeld. In het licht der oud-Indonesische rechten bezien, is dus op W.-Java blijkbaar het beschikkingsrecht der dèsa over cultuurgrond zoo geheel afgesleten, dat het bezit geheel vrij is geworden; op M.-Java echter is het blijven bestaan, want ook grond in comm. bezit met vaste aandeelen kan soms aan herverdeeling onderworpen worden; het comm. bezit met periodieke verdeeling echter is geen oud-Jav. instelling maar dankt voor een groot deel zijn ontstaan aan het cultuurstelsel en de zware heerendiensten, door het Gouv. ingevoerd, waarbij aan het landbezit vaak meer lasten dan lusten verbonden waren, zoodat de bevolking er toe kwam, voor alle dienstplichtigen een gelijk stuk grond ter beschikking te stellen. Ook de Gouvernementscultures, vooral de suikercultuur, hadden aaneengesloten complexen noodig; het van een dèsa overschietende werd dus eenvoudig onder alle landbouwers verdeeld. Het comm. bezit met periodieke verdeeling is dus te beschouwen als een uitvloeisel van onder invloed van Gouvernementsmaatregelen op de spits gedreven beschikkingsrecht der désa over ontgonnen grond. Terwijl art. 62 lid 5 Reg. Regl. den Gouv.-Gen.

voorschrijft te zorgen „dat geenerlei afstand van grond inbreuk make op de regten der inlandsche bevolking”, hebben de agrar. rechten der bevolking verschillende beperkingen van de zijde der Ind. Regeering ondergaan. Gehandhaafd blijft het beginsel dat grond, door Inl. bezeten, niet vatbaar is voor vervreemding aan niet-Inlanders, zulks ter economische bescherming van den Inl. landbouwer ; ook de art. 11-14 der Inlandsche gemeente-ordonnantie van 1906 bevatten beperkende bepalingen voor vervreemding of verhuur van grond (zie ook DESA, JAVAANSCHE). Voor rechten, door Inl. uitgeoefend op den grond, en niet ontleend aan het adatrecht, zie AGRARISCH EIGENDOM, ERFPACHT en PARTICULIERE LANDERIJEN.

B. Terwijl Inlanders wel grondeigendom of bezit kunnen hebben volgens Europeesch recht, kunnen Europeanen en andere niet-Inlanders dit nooit volgens Inl. recht. Voor de wijzen, waarop niet-Inlanders in N.-I. grond in eigendom, bezit of gebruik kunnen hebben, zie ERFPACHT, GRONDVERHUUR, LANDBOUWCONCESSIES, LANDVERHUUR IN DE VORSTENLANDEN en PARTICULIERE LANDERIJEN. — Litteratuur voor het Inl. grondenrecht in het algemeen, vooral Prof. Mr. C. van Vollenhoven. Miskenningen van het Adatrecht; id. Het Adatrecht v. N.-I.; id. art. Grond (rechten op den) in den 2den dr. v. d. Encycl. v. N.-I. Dl. I, met litteratuuropgave; id. De Indonesiër en zijn grond, 1919.

< >