Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Getuigenverhoor

betekenis & definitie

Getuigenverhoor - (Fr. enquête). Een gerechtelijk verhoor om tot vaststelling van eenig feit te komen heeft als regel alleen in eene procedure plaats. Slechts als er gevaar bestaat, dat de mogelijkheid, door getuigen bewijs te leveren, zoude verloren gaan, hetzij uit hoofde van ouderdom of ziekte der personen, die als getuigen zouden moeten worden gehoord, hetzij uit hoofde, dat zij het voornemen hebben het land te verlaten, hetzij om andere dergelijke, door den rechter te beoordeelen, redenen, kan in burgerlijke zaken op verzoek van belanghebbenden, vóór dat nog een geding aanhangig is, of vóór dat in een aanhangig geding het verhoor kan plaats hebben, een zgn. voorloopig getuigenverhoor (enquête valétudinair; 876—881 Rv.) worden bevolen (876 Rv.). Daar bij een dergelijk verhoor geen wederpartij van die het uitlokt voor hare belangen kan opkomen (879 Rv.), mogen de verklaringen, daarin afgelegd, in een later geding niet als bewijs worden aangenomen, zoolang het mogelijk is, de getuigen alsnog op de gewone wijze te hooren (880 Rv.). Indien dat echter door overlijden of afwezigheid der getuigen of uit hoofde van andere dergelijke redenen niet meer mogelijk mocht zijn, zal aan het van het verhoor opgemaakte proces-verbaal zoodanige bewijskracht worden toegekend, als de rechter naar omstandigheden zal vermeenen te behooren (881 Rv.). — De wettelijke bepalingen omtrent get. verh. zijn te vinden: A. voor burgerl. zaken in artt. 101,103—121 Rv. (kantonr.), 199—218 Rv. (rechtb. in eersten aanleg), 353 Rv. (hooger beroep), 635 Rv. (arbitrage); B. voor strafzaken in artt. 61—75 Sv. (voorl. informatiën), 100, 105 Sv. (instructie), 154—161, 166—175, 182—188,190,192,195 Sv. (eindonderzoek), 239 Sv. (hooger beroep). — Alvorens hunne verklaring af te leggen moeten de get. behalve te antwoorden op eenige vragen omtrent hun naam, leeftijd enz. zweren of beloven (zie EED), dat zij de geheele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen (107 Rv., 161 Sv.). — De ondervraging geschiedt hier te lande in burgerl. zaken slechts door den rechter (109 Rv.), in strafzaken doorrechter of O. M. De beklaagde of diens raadsman kunnen slechts met toestemming der rechtbank rechtstreeks vragen stellen (169 Sv.). Anders verleent de president zijn tusschenkomst (109, Rv., 169 Sv.). — Men mag den get. niet in de rede vallen (168 Sv., 109 Rv.; laatstgen. art. zegt eigenl. alleen, dat partijen het niet mogen doen; de president zal het dan ook moeilijk altijd kunnen laten). — Strikvragen mogen niet worden gesteld (103 Sv.; hoewel de wet dit verbod voor burgerl. zaken niet stelt, zal het ook daar moeten worden aangenomen). — De getuige moet zijn verklaringen uit het hoofd doen (161 Sv., 109 Rv.); gebruik van aanteekeningen is echter niet geheel uitgesloten (161 Sv.). — De nog te hooren getuigen zijn niet aanwezig bij de ondervraging hunner voorgangers (109 Rv., 160 Sv.). — De rechter waakt zooveel mogelijk, dat de get. zich niet van tevoren over hunne verklaringen onderhouden (160 Sv.). — Op de zitting mogen zij niet met elkaar in woordenwisseling treden (168 Sv.). Althans in strafz. kan de rechter desgewenscht de getuigen wel onderling of met den beklaagde confronteeren (62, 100, 172 Sv.). Naar aanleiding van verklaringen van anderen kan een reeds gehoorde get. opnieuw worden ondervraagd (170, 182 Sv.). Zie ook ROGATORE COMMISSIE.

< >