Gebint - 1) samenstel van hout of ijzer, hetwelk dient tot ondersteuning van een kap of dakbedekking. Men onderscheidt het g. dat met palen op teerlingen in den grond steunt en de kapgebinten, die hun steun vinden op muren of op balk- of bintlagen. Eerstgenoemde gebinten worden o.a gebruikt bij de overkapping van open ruimten, zooals loodsen, schuren en werkplaatsen, welke dan door de stijlen der gebinten in een middenruimte en twee zijruimten worden verdeeld. De middenruimte wordt op een hoogte van 3 a 5 M. overspannen door de gebintbalken, die de dwarsverbinding tusschen de twee stijlen vormen, welke in langsrichting door de z.g. kapplaat worden verbonden.
Deze kapplaat ligt over de koppen der gebintstijlen en gewoonlijk 1 M. of meer hooger dan de gebintbalk. Dit hoogteverschil vormt de z. g. borstwering. Op de kapplaat rust de middenkap en tegen de buitenzijde van de kapplaat steunen de sparren van het afdak, dat de zijbeuk overdekt. Ter bevordering van de stabiliteit worden in de hoeken van stijlen met gebintbalk en kapplaat schuine schoren geconstrueerd, die men korbeelen noemt. Voor den bouw van achterhuizen van boerderijen en van platteland-arbeiderswoningen wordt meestal begonnen met het stellen van het gebintwerk, waaromheen de muren en waarover het dak gebouwd wordt. Een dergelijk gebintwerk wordt veelal van bezaagd of soms van beslagen eikenhout gemaakt, in enkele gevallen van dennen- of bezaagd vurenhout. — De voorgenoemde kapgebinten worden tot directe onderscheiding van het dak meestal op de balklaag geplaatst. Ze worden in beperkte beteekenis ook kapspanten genoemd. (Zie hiervoor DAK). — 2) Scheepsbouw. Op binnenschepen, zooals sleepkanen enz., dus schepen met laadruimen, zijn zware dwarsscheepsche balken, gebinten, in de laadhoofden aangebracht, voor dwarsscheepsche sterkte en voor steun der schaarbalken.