Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Fabricius

betekenis & definitie

Fabricius - 1) (Georg), 1516—71, Duitsch class. philoloog, studeerde te Padua en Bologna en bestudeerde de monumenten en inscripties te Rome. Onder zijne talrijke uitgaven van class. auteurs behooren Vergilius en Horatius met de scholia op beiden; ook heeft hij werken over Rom. topographie en autiquiteiten uitgegeven.

2) (Franz) van Duren, 1527 — 73, studeerde te Parijs onder Ramus en Turnebus, was rector van het gymnasium te Dusseldorf (1564—73). Het belangrijkste van zijne werken zijn de Annales van het Leven van Cicero (1563). Ook heeft hij de Brieven van Cicero chronologisch gerangschikt en bij het uitgeven van verscheidene van Cicero’s geschriften gebruik gemaakt van verscheidene nieuwe MSS. Ook als leerling van uitnemende leeraren te Parijs is hij een belangwekkende schakel tusschen Duitschland en Frankrijk geweest.
3) (Johann Albert), 1668 — 1736, prof. en rector te Hamburg, uitgever van een Bibliotheca Latina 1697, 1774, 1854, ’t laatst in 6 dl. te Florence 1858, een Bibliotheca Grae.ca 14 dln. 1728, 2e uitg. in 12 folio dl. ed. Harless 1809 (onvoltooid), Index 1838, een monumentaal repertorium der Gr. literatuurgeschiedenis, eenig in zijn soort en nog heden onontbeerlijk; de Bibliotheca Latina mediae et infimae Latinitatis, 6 dl., Hamburg 1734, ’t laatst door Mansi in 6 dl. te Padua 1754. Verder uitgaven van Sextus Empiricus, Leipzig 1718, Hippolytus, Dio Cassius met uitvoerigen commentaar, voltooid door Reimarus 1752, Menoiogium e.a.
4) (Johann Andreas), 1696—1769, te Nordhausen een der leermeesters van F. A. Wolf en schrijver van een Abriss einer allgem. Historie der Gelehrsamkeit, 3 dl. 1752—4.