Diphthong - of tweeklank (taalk.) de verbinding binnen de grenzen van een lettergreep, van twee enkelvoudige vocalen, waarvan de eene de hoofd-, de andere de bijklank is (in de phonetiek worden hiervoor verschill. benamingen gebruikt, b. v. sonant en consonant, silbischer en unsilbischer Vocal, Vocal en Halbvocal, Silbengipfel en Mitlaut Jespersen -, enz.). Men onderscheidt stijgende en dalende d., al naar de bijklank voorafgaat of volgt. Dalende d. zijn de Nederl. tweeklanken, die aangeduid worden door de schrijfwijze ei (ij), ai, ui, au, ou; de Duitsche ei, ai, au, ou of eu. Stijgende b. v. de d. in Fransch Hen, pied, nuit, moi, loin. — De beide deelen, waaruit een d. bestaat, kunnen licht wijzigenden invloed op elkaar uitoefenen; liggen ze, wat hun vorming betreft, ver uit elkaar, dan ontstaat er dikwijls gedeeltelijke gelijkmaking (assimilatie): de ei in Nederl. heid is ontstaan uit ai. Soms volkomen gelijkmaking, die dan tot samentrekking leidt: in Nederl. steen is ee uit ei en dit uit ai ontstaan. — Onder d i p h thongeering verstaat men den overgang van een enkelvoudigen klinker in een tweeklank.
De d. ei (die als ij geschreven wordt) is in het Nederl. steeds ontstaan uit een oudere i, grijpen uit gripan-, Fr. Hen ontstond uit Lat. bene, pied uit pedem. Misschien kan de diphthongeering hierdoor verklaard worden, dat de klinker niet over zijn geheelen duur met dezelfde toonsterkte gesproken wordt, waardoor hij als ’t ware in twee deelen verdeeld wordt; gaan deze twee deelen behalve in toonsterkte ook verschillen in klank, dan ontstaat een d.